Documenten

Documenten betreffende het Vlaamse voorgeslacht, 1295-1600


Onze oudste bewezen stamvader Denijs de Clerc werd geboren in het Oost-Vlaamse dorpje Erondegem omstreeks 1350/60, waar hij is overleden in of voor 1396.
Zijn familie was al langer hier woonachtig; de vroegste sporen van De Clercqen in Erondegem vonden wij in een document uit 1295, dat werd aangevuld in 1330. Bij een volgend bezoek aan de Vlaamse archieven zullen wij hiervan een foto-opname maken.

Van diverse andere documenten betreffende de familie in Gent in de 15de en 16de eeuw hebben wij wel al foto-opnames. Hiervan volgt een kleine selectie.

N.B. Regesten en transcripties van alle akten die bij het archiefonderzoek werden aangetroffen, zijn te vinden op de pagina ‘Verzamelde oorkonden‘.

Eerste vermelding van de familie in de Gentse archieven, 4 sept. 1404
Stadsarchief Gent, schepenregister van gedele (reeks 330), inv.nr. 13, fol. 103ro
Idem, detail: ‘… piet(er) de clerc f(iliu)s niis …’

Enkele jaren nadat onze stamvader Denijs (ook: Nijs) de Clerc in of vóór 1396 in Erondegem was overleden, hebben twee, wellicht drie van zijn zoons zich gevestigd in Gent, dan een van de grootste en machtigste steden van Noord-Europa. De vroegste vermelding die wij van hun vonden in de Gentse archieven dateert van 4 sept. 1404 en betreft een lening van Pieter de Clerc fs (= zoon van) Niis. Daarbij trad als borg voor hem op zijn oom Pieter Loetins, een opvallende figuur.

Registraties in de Gentse stedecijnsregisters van 1442 en 1494
Stadsarchief Gent, reeks 152, inv. nr. 7, fol. 93
Stadsarchief Gent, reeks 152, inv. nr. 8, fol. 115

Veel grond in Gent behoorde toe aan de stad, ook ondergrond van huizen, en de gebruikers moesten daarvoor jaarlijks een cijns betalen. Die cijnsplichten werden door stadsklerken opgetekend in registers, waar bij elk perceel ook werd genoteerd wanneer dit door verkoop in andere handen overging, of met een hypotheek werd bezwaard. Wanneer door alle aantekeningen een register te vol was geworden, werd een nieuw register aangelegd. Alle dan bestaande cijnsplichten werden hierin mét de cijnsplichtigen netjes gekalligrafeerd opgetekend.
In het register van 1442 staat vermeld de 8 schellingen die de weduwe van Pieter de Clerc (hier geschreven: Pieters sCleercx; ze heette zelf Katheline Rommelin) en haar kinderen moesten betalen voor het gebruik van de put, horende bij hun huis op de hoek van de Borresteeg en de Nederscheldestraat.
Het volgende register werd in 1494 aangelegd; hierin vinden we haar zoon Jacob de Clerc (voor 1439 – na 1505), voor de helft van zijn put, die hij gebruikte voor zijn roodververij op de huidige St. Jansvest. De andere helft behoorde toe aan Jan van den Bossche, die even verderop in het huis De Vischpane woonde.

Inschrijving van Lieven de Clerck fs Gillis (na 1505 – † 1557/59) in het Gentse meerseniersambacht, 1534
Stadsarchief Gent, Archief Gilde van de meerseniers (reeks 178), inv.nr. 1: Leden- en inschrijvingsboeken, vanaf 1485, fol. 19vo-20ro

Generaties lang waren de De Clercqen in Gent roodververs. Dit met succes; zij waren over het algemeen tamelijk welgesteld. Voorvader Lieven de Clerck koos echter, waarschijnlijk omdat hij vier oudere broers vóór zich had, een ander beroep: dat van meersenier. Meerseniers waren detailhandelaars, meestal in luxeproducten. Lieven werd handelaar in textiel.
Je kon dit beroep echter niet zo maar uitoefenen; daarvoor moest het meesterschap van het gilde worden verworven. Om te beginnen werd hiervoor een opleiding gevolgd. Vermoedelijk doorliep Lieven deze (deels) in het buitenland, waar hij in 1530 verbleef. Pas na nog een wachttijd, het betalen van intredegeld en vermoedelijk ook – zoals althans gebruikelijk – het aan het gilde schenken van een zilveren drinkschaal of kroes, kon hij zich in 1534 laten inschrijven in het Gentse meerseniersambacht.

Het verkrijgen van het meesterschap viel voor Lieven ongeveer samen met zijn huwelijk met Lievyne van Houcke. De familie van de bruid gaf over het algemeen pas toestemming wanneer de bruidegom zekerheid van een inkomen had. Bovendien was het huwelijk voor het opzetten van een bedrijf veelal ook instrumenteel: de bruidsschat bood financiële ondersteuning en de echtgenote kon fysieke hulp bieden. Lievyne zal daarbij goed bekend zijn geweest met de werkzaamheden die van haar werden verwacht, want ook haar vader was meersenier.

Nu Lieven zelfstandig zijn textielhandel kon uitoefenen, had hij een winkel nodig. Hiervoor kocht hij een huis, genaamd ‘De Mane’, in de Langemunt (huidig nr. 61). Deze locatie was niet willekeurig: de Langemunt vormde de verbinding tussen de twee belangrijkste marktplaatsen van de stad, de Vrijdagmarkt en de Koornmarkt, en had dus een zeer gunstige ligging. Al in de late middeleeuwen waren daarom juist hier veel meerseniers gevestigd. Ook tegenwoordig is het nog een drukke winkelstraat.

Vermelding van Merten de Clerck in de Nieuwe instructie ende bewijs der looffelijcker Consten des Rekenboecks (1543) van zijn oom Jan Ympens

Een zwager van Pieter de Clerc († 1514/’15) was Jan Ympens (ca. 1485 – 1540); hij was de enige broer van Pieters tweede echtgenote Kathelyne Impens. Van omstreeks 1506 tot 1518/’19 maakte Jan diverse reizen, naar Portugal en Spanje, maar verbleef hij voornamelijk in Italië, en dan hoofdzakelijk in Venetië. Na terugkomst vestigde hij zich als zijdehandelaar aan de Grote Markt van Antwerpen, tegenover het stadhuis. In zijn laatste levensjaren heeft Jan op papier gezet wat hij in Italië had geleerd over de boekhouding. Zijn echtgenote Anna sWinters heeft als weduwe het geschrift gepubliceerd, onder de mooie en lange titel: Nieuwe Instructie ende bewijs der looffelijcker consten des rekenboecks ende rekeninghe te houdene nae die Italiaensche maniere, allen cooplieden, rentmeesteren, tollenaren, assijsmeesteren, zeer nut ende profytelijck.
Het boek geldt als de eerste Nederlandstalige handleiding over het koopmansboekhouden. De uitgave was een groot succes; nog in hetzelfde jaar verscheen een Franse vertaling en in 1547 werd in Londen een Engelse editie gedrukt. Geheel oorspronkelijk was het overigens niet; het is een herwerking van een verhandeling van een Italiaanse minderbroeder. In diens navolging beschreef Ympens het dubbel boekhouden, zoals het in Venetië werd uitgeoefend, maar in de Nederlanden nog geheel onbekend was. Hierbij wordt elke transactie op zijn minst op twee verschillende manieren geadministreerd, waarbij deze zowel aan de credit- als aan de debetzijde op een of meer grootboekrekeningen wordt geboekt.

Het boek Nieuwe Instructie lijkt ook een kleine linkje naar onze eigen familie te bevatten. Achterin heeft Jan Ympens, als voorbeeld, een gefingeerde administratie uiteengezet. Het zal niet toevallig zijn dat hierin als post voor huishuur een Merten (Marten) de Clerck wordt opgevoerd, de naam van zijn Gentse neef.

Van het boek zijn erg weinig exemplaren bewaard gebleven, maar één is gedigitaliseerd en online te raadplegen

Een biografisch lemma over Jan Ympens (Ympyn) verscheen in 1964 in het Belgische Nationaal Biografisch Woordenboek.
(N.B. Hierin wordt aangegeven dat de herkomst van Jan onbekend was gebleven. Ons eigen familieonderzoek heeft uitgewezen dat Jan behoorde tot de Gentse familie Ympens/Impens, die diverse bekende meestertimmerlieden (aannemers) telde. Zo speelde zijn oom Mr. Ogier Impens in de jaren 1482-1484 een belangrijke rol bij de grote – en nog zichtbare – verbouwing van het Gentse stadhuis.)

Verslag van de gewelddadige dood van Marten de Clerck, door Marcus van Vaernewyck, 1566
Zesde boek, hoofdstuk 25 (pag. 250)

De Gentse politicus, historicus en rederijker Marcus van Vaernewyck (1516-1569) schreef een uitvoerig, gedetailleerd en meeslepend ooggetuigenverslag van enkele vroege jaren van de Nederlandse Opstand: Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568.
Van Vaernewyck heeft hierin o.a. beschreven hoe op 11 december 1567 schermutselingen ontstonden bij de executie van een viertal beeldenstormers op de Gentse Korenmarkt. Twee Spaanse soldaten, die de wacht hielden, bezetten vervolgens met geweld het marktplein en begonnen op de menigte in te steken. Vijf personen raakten hierbij dodelijk gewond, waaronder de in het vorige lemma genoemde Marten de Clerck. Een transcriptie van deze tekst kan hier worden gedownload.

Het gehele manuscript bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek van Gent en is daar online in te zien, met het hier weergegeven fragment betreffende Marten op afbeelding nr. 254.

Tussen 1872 en 1881 verscheen bovendien een zogenaamde ‘diplomatische weergave’ van het manuscript van Van Vaernewyck, een editie in vijf delen. Ook deze uitgave is digitaal ontsloten: klik hier.

Vonnis tot de verbanning van Jacques de Cleercq (omstr. 1555-1609) en acht andere ‘wederdoopers’ uit Gent, 1585
Stadsarchief Gent, reeks 214, inv. nr. 11, fol. 7vo-8ro

Dit document, een korte tekst uit de Gentse ‘Boucen van de crime’, heeft betrekking op een cruciale gebeurtenis in onze familiegeschiedenis: het vonnis dat op 20 september 1585 werd uitgesproken over onze voorvader Jacques de Cleercq en acht andere ‘wederdoopers’. Een halfjaar eerder, op 17 maart 1585, was Jacques met deze geloofsgenoten heimelijk samengekomen in een hem toebehorend pand, even buiten de stadsmuren. Doel van deze bijeenkomst was het verdelen van steungelden die zij hadden verzameld ten behoeve van de arme leden van hun geloofsgemeenschap. Sinds de stad in september 1584 weer in handen van de Spanjaarden was gevallen, werden de doopsgezinden weer streng vervolgd en kennelijk had de magistraat reuk gekregen van hun geheime activiteiten in dit huis. Er vond een inval plaats, de negen mannen werden gearresteerd en opgesloten in het Gentse Gravensteen. Er volgde een proces dat zes maanden zou duren en tot aan de Raad van Vlaanderen en zelfs de Spaanse landvoogd, de hertog van Parma, persoonlijk ging. De mannen werden onderwerpen aan ‘rigoureux examen’ (verhoringen). Zelfs werd geopperd dat zij moesten worden veroordeeld tot ‘sackinge ende verdrinckinge’. Maar het uiteindelijke vonnis was genadiger: zij dienden de stad nog vóór het ochtendgloren te hebben verlaten en het graafschap binnen drie dagen, voor een periode van vijftig jaar. Bij terugkeer zouden zij alsnog worden geëxecuteerd.

Een transcriptie van het vonnis kan hier worden gedownload.

Deze verbanning markeerde het einde van de Gentse en het begin van de Hollandse periode van ons voorgeslacht: de gedwongen uitwijk van Jacques de Cleercq, waarna hij zich vestigde in Haarlem.

Vervolg: 1600-1700

Terug naar boven