Woonhuizen

Herengracht 94 ter Amsterdam

In de familie van 1699 tot 1820; eigendom van drie achtereenvolgende generaties.
Gekocht door Pieter de Clercq (1661-1730), in 1745 vererfd op zijn oudste zoon Pieter de Clercq (1700-1757) en vervolgens in 1766 op diens jongste zoon Stephanus de Clercq (1747-1819). Na het overlijden van de weduwe van Stephanus, in 1820, verkocht.


Nadat Pieter de Clercq (1661-1730) in 1683 als 21-jarige was begonnen met een winkel in Neurenberger winkelwaren op de Nieuwezijds Voorburgwal en vervolgens uitgroeide tot een succesvol koopman, kocht hij in februari 1699 het 6,5 meter brede en vijf etages hoge huis Herengracht 94. Het was gebouwd in 1630. Aardig om te vermelden is dat er in 1656, onder de naam Het Huis te Schaghen, een katholieke schuilkerk in gevestigd was.

Herengracht 94, uit het Grachtenboek van Caspar Philipsz, uit 1768

Pieter de Clercq zal, met zijn verworven rijkdom (zijn vermogen groeide uit tot ver boven het miljoen), meer ‘op stand’ hebben willen wonen. Maar hij en zijn echtgenote Cornelia Block konden meer woonruimte ook wel gebruiken: in 1699 waren zij al ouders van zes dochters en in de volgende jaren werden nog eens zeven kinderen geboren (zes zoons, 1 dochter), waarvan echter drie zoons jong stierven.

In 1730 overleed Pieter; Cornelia Block zou haar man nog vijftien jaar overleven. Toen ook zij stierf, werd een inventaris opgemaakt van de inboedel. Alle stukken werden opgetekend door de klerk van de notaris, na te zijn aangewezen en omschreven door Cornelia’s oudste dochter Cornelia de Clercq (1687-1753) en diens dochter Margaretha Fries. De inventaris heeft de volgende hoofdstukken, die enige indruk geven van de indeling van het huis: ‘Op de Achterzolder’, ‘Koperwerk’, ‘In de bovenzaal’, ‘In ‘t Groene Kamertje’, ‘In ‘t Steene kamertje’, ‘Tinnegoed’, ‘In ‘t Meidenkamertje’, ‘In ‘t Provisiekamertje’, ‘In de benedenzaal’, ‘In de kinderenkamer’, ‘In ‘t Portaal’, ‘In de binnenkamer’, ‘In de zijkamer’, ‘Op de vliering’, ‘Op de bovenste zolder’, ‘Op de onderste zolder’, ‘In de eene agterkamer’, ‘Op d’andere agterkamer’, ‘In ‘t grote comptoir’, ‘In ‘t kleine comptoir’, ‘De bibliotheek (per memorie)’, ‘In ‘t voorhuis’, ‘In de keuken & provisiekelder’, ‘In ‘t tuinhuis’, ‘Vuile kleren’.
Cornelia de Clercq was in die periode voor enige tijd met haar kinderen weer bij haar bejaarde moeder ingetrokken. Haar echtgenoot Theodorus Fries was namelijk een jaar eerder op grootse wijze failliet gegaan en, om zijn schuldeisers te ontvluchten, naar de vrijplaats Vianen gevlucht.

Bij de boedelscheiding werd het huis toebedeeld aan de oudste zoon Pieter de Clercq (1710-1757), die op dat moment met zijn vrouw Sara van Leuvenig en hun kinderen nog een huurhuis bewoonden, Herengracht 10. Nadat zij de ouderlijke woning betrokken, heeft Pieter samen met de buren op nr. 92 de woning enigszins laten verbouwen, met een nieuwe gevel onder rechtse lijst met consoles, friesvensters en attiek, waarin het gekroonde monogram van de bouwheer. In deze vorm zijn de twee huizen afgebeeld in het Grachtenboek van Caspar Philipsz (zie hierboven). Bij nr. 94 is deze attiek inmiddels verdwenen; die van nr. 92 bevindt zich nog in de originele staat.

De bewaard gebleven attiek van Herengracht 92, met het monogram van de eigenaar omstreeks 1745: Pieter van Winter

In 1752 kocht Pieter een woonhuis op de Prinsengracht, nr. 197, en bouwde hier een koetshuis met erboven drie pakzolders voor en een koetsierswoning achter. Hiervan wordt op het Stadsarchief Amsterdam nog een bouwtekening bewaard, mogelijk van Pieter’s eigen hand.

Ook na het overlijden van Sara van Leuvenig, als weduwe van Pieter de Clercq, in 1766, werd een boedelinventaris opgemaakt. De hoofdstukken wijken enigszins af van de inventaris van 21 jaar eerder: ‘Op de Vliering’, ‘Op de Bovenste Zolder’, ‘Op de Onderste Zolder’, ‘Op des Jongen Heers Slaapkamer’, ‘Op de Blaauwe Kamer’, ‘Op ‘t Comptoir’, ‘In de Zijkamer’, ‘In ‘t Voorhuis’, ‘In de Binnenkamer’, ‘In het kleine Kamertje’, ‘In ‘t Portaal’, ‘In ‘t Buffet’, ‘Op het Agter Soldertje’, ‘De Bovenzaal’, ‘Op de Schoorsteen’, ‘Op de kamer van de Meiden’, ‘Op de fruitkamer’, ‘Op de provisiekamer’, ‘Op de Zaal’, ‘In de Binnenkamer(*)’, ‘Zilver’, ‘Linnengoed in ‘t Grote Kabinet’, ‘Linnengoed in ‘t kleine Kabinet’, ‘Linnen over ‘t huis’, ‘In de binnenkamer in een kas’, ‘Vrouwe kleederen’, ‘In de keuken’, ‘Tin’, ‘Kooper’, ‘IJzer’, ‘In de Kelder’, ‘In de voorkelder’, ‘In het Tuynhuis’, ‘Effecten, penningen, papieren, etc.’ Alle stukken waren aan de notarisklerk opgegeven door de dienstmaagd Hilletje Krokewit. Vervolgens gingen de notaris en de klerk naar het koetshuis op de Prinsengracht, waar de koetsier van de familie, Christoffel Holwedel, een opgave gaf van de vier paarden (genaamd Moor, Pop, Lijs en Boer) en de rijtuigen: De beste koets, een allermande, een kapwagen,een arresleede met zijn tuigen, de fargon met voetenkleed, een toeslede, een chais, met zijn kussen en lange boom en een koekslede met leuningen.

Herengracht 94 viel toe aan de jongste zoon, de nog maar 19 jaar oude Stephanus de Clercq (1747-1819); hij trouwde in 1770 met Maria Bosch. In zijn tijd moeten de lijst en attiek, met het monogram van zijn vader, door de tegenwoordige Lodewijk XVI-stijl zijn vervangen en misschien ook de stoep, de deur, het snijraam en de (gedeeltelijk verwijderde) empire-roedenverdeling.

Herengracht 94 (2e van rechts), zoals het er uitzag na de verbouwing door Stephanus de Clercq. Foto uit laatste kwart 19de eeuw.

Stephanus overleed in 1819, zijn weduwe Maria Bosch een jaar later. De erfgenamen besloten tot verkoop van het huis en, eerst, van de inboedel. In de Amsterdamsche Courant werd in augustus 1820 een aantal malen de volgende advertentie geplaatst:

Het huis werd voor een bedrag van 15.600 gulden verkocht aan de rentenier Gerard Abraham van den Ende.

Terug naar boven