Buitenplaatsen

Voorbreed, aan de Amstel

Gehuurd door Cornelia de Clercq, weduwe van Jan van Eeghen, van (voor) 1772 tot na 1787.

Strikt genomen is deze hofstede een wat vreemde eend in de bijt van de rij buitenplaatsen die in de familie zijn geweest, want het was nooit eigendom van een familielid. Omdat het echter wel een lange aaneengesloten periode werd gehuurd, verdient het hier toch een nadere beschrijving.

Voorbreed stond aan de Amstel, ter hoogte van de huidige Zuidelijke Wandelweg. Het Amsterdamsch jaarboekje voor geschiedenis en letteren  (1888) stelt: “Een der deftigste buitenplaatsen aan den Amstel was de hofstede Voorbreed, wellicht aldus genoemd naar den ruimen voortuin, die door een kunstig hek, in den stijl naar Lodewyk XIV genoemd, van ijzer vervaardigd, werd betreden.” Hierna volgen meer bijzonderheden, waaronder over het “vogelhuis, dat nog breeder was, dan het hoofdgebouw zelf en dat een zekere vermaardheid schijnt bezeten te hebben.”

Voorbreed is in 1833 gesloopt; de auteur van het Amsterdamsch jaarboekje baseerde zich dan ook op het in 1730 verschenen boekwerk Hollands Arcadia of de vermaarde Rivier den Amstel, vertonende alle deszelfs Lustplaatzen, Herenhuizen en Dorpen. Dit boek bevat van deze lustplaatsen gravures, van de hand Abraham Rademaker, en dichtregels van Gijsbert Tysens, waarin deze de plaatsen bezong, in de hoogdravende stijl die toen modieus was. Hier volgen de onderdelen die op Voorbreed betrekking hebben.


Maar VOORBREET wenkt my, ‘k keer tot ’t oogwit van myn gezang,
Wyl ik naar niets dan het landvermaak verlang:
Hier heeft Vulkaan zyn kunst betoond in ’t yzer smeden
Van ’t pragtig voorhek, dat my nood om toe treden,
Daar ’t ronde bloemperk met de keur der bloemen praald.
Heeft eêr Melithe daar de glorie van behaald,
‘t Moet thans voor dit sieraad met als zyn schoonheid zwigten:
Een and’re Hyble, met zyn keurige gezigten,
Vertoond zig in dit rond, wiens midde een pedestal
En schone Vaas versierd; de grond is overal
Met groene Heiningen van voren afgesloten:
Een trotse Vogelvlucht helpt hier ’t sieraad vergroten,
Daar ’t pluimgedierte tot VERMANDES blydschap zweefd,
Wanneer hy by het groen van ’t lief’lyk VOORBREET leefd
Maar hoe vergeet ik hier het puik der landgebouwen?
Wat ’s dit myn zangheldin! zult gy u bezig houwen
Aan lage planten, en gaan ’t schoonst sieraad voorby?
Dit past uwe yver niet, nog myne Poëzy.
Hoe pronkt dit schoon gestigt met zyn verheve trappen,
Om uit het lomm’rend groen ter hofzaal in te stappen
Om daar te rusten, of geklommen naar om hoog,
Langs zo veel vensteren met het aandagtig oog
Te wyden waar men wil, langs land en tuinsieraden;
Geen mens kan zig in ’t schoon van deze plaats verzaden
Want alles is volmaakt in sier’lykheid en stand,
Wat ooit wierd bygebragt tot het vermaak van ’t land.
Ik bleef hier al zo vast verrust en opgetogen,
Als of Meduza’s hoofd my zweefde voor myne oogen,
Ten waar eene and’re plaats my noode voort te gaan;
Vaarwel dan VOORBREET! nooit heeft uwe roem gedaan.

De eigenaar die hier wordt toegezongen was de zeer rijke, doopsgezinde textielkoopman Lodewijk Vermande (1676-1748), vermoedelijk ook de bouwheer van de plaats. Overigens was Lodewijk een zoon van Aeltgen Cloribus, weduwe van Matthijs Vermande, van wie Pieter de Clercq (1661-1730) in 1683 als 22-jarige de winkel in ‘Neurenberger waren’ had overgenomen.

Na het overlijden van Lodewijk Vermande verkochten diens erfgenamen de plaats in 1749 aan het echtpaar Elie Docher en Catharina Docher.  Kennelijk gingen hun zaken niet al te voorspoedig, want zes jaar later hebben zij de hofstede belast met een hypotheek van 15.000 gulden. Nog een jaar later zagen zij zich genoodzaakt om de plaats te veilen. Voor 17.500 gulden werd Floris Crol (1724-1786) de nieuwe eigenaar van ‘de hofstede genaamd Voorbreed, met zijn heerenhuijs, koetshuijs, stalling, bepoting, landerijen of weijlanden, groot 16 morgen 120 roeden, mitsgaders de marmere en andere beelden, capitaele groep, extra spheer, zonnewijser, de vasen, pedestallen, geschilderde gezichten en diergelijke thuijncieraden, praamschuijt, tuijnmansgereedschap, extra leeren en scheerbanken [= ladders en stellages voor het scheren van de heggen] die op de hofstede zijn, en in het huijs de schoorsteenspiegels en behangsels.’

Mogelijk heeft ook Crol niet lang gebruik gemaakt van Voorbreed. Nadat in september 1757 zijn vrouw overleed, hertrouwde Crol in 1761 met Clara Hendrika Rauwenhoff. Deze tweede echtgenote was niet alleen mede-erfgename van een zeer groot fortuin, haar familie bezat ook de aaneengrenzende buitens ‘Lixboa’ en ‘Angola’ tussen Nieuwersluis en Breukelen. Wellicht was het om die reden dat Floris Crol op zeker moment heeft besloten om zijn eigen buiten aan de Amstel langdurig te verhuren.

Vanaf wanneer Cornelia de Clercq (1729-1801), als weduwe van Jan van Eeghen, Voorbreed heeft gehuurd, is niet bekend, maar in ieder geval al vóór 1772. Want toen op 14 februari 1772 het echtpaar Roelof Hendrik Haasman en Johanna Meijboom hun testament opmaakten, noemden zij zich “echtelieden, wonende als tuinlieden op de buitenplaats van mejuffrouw de weduwe Van Eeghen genaamd Voorbreet.” Uit een andere bron blijkt dat Cornelia in 1772 een bedrag van 1125 gulden betaalde als huur voor de buitenplaats. Een jaar later werd in de bundel huwelijksdichten voor Cornelia’s dochter Suzanna van Eeghen met Cornelis Hartsen terloops over een minnestrijd van de aanstaande bruidegom beschreven: ‘Hoe lang zag Voorbreeds groene lommer / U worstelen met liefdekommer!’

We kunnen ons aardig een voorstelling maken van hoe Voorbreed er in de tweede helft van de achttiende eeuw uitzag. Van een onbekende kunstenaar zijn twee prachtige tekeningen bewaard gebleven, waarop zowel voor- als achteraanzicht gedetailleerd zijn uitgetekend.

Twee tekeningen van Voorbreed, medio 18de eeuw. Penseel in kleur over tekening in pen en penseel in zwart, ca. 32 x 44 cm. Coll. Noord-Hollands Archief, prenten en tekeningen Provinciale Atlas.

De tweede tekening maakt ook duidelijk waaraan de hofstede haar naam ontleende: de achterkant van het herenhuis was smaller dan de voorzijde! Hiermee vertoont het ontwerp van Voorbreed overigens opvallende gelijkenis met dat van de een aantal kilometers zuidelijker aan de Amstel gelegen, nog altijd bestande buitenplaats Overmeer.

Tot zeker 1787 bleef Cornelia de huurster van Voorbreed, doch toen niet meer van harte. De enige brief van haar hand die bewaard is gebleven in het familiearchief Van Eeghen, schreef zij op 22 augustus 1787 van daar naar haar zoon Pieter, op de Herengracht. Zij liet hem weten:

‘… wij zijn ook nog welvarende en hebben het hier tot ons genoege stil en wel en dit geeft ons aanlijding om nog al meer en meer de swarigheeden te penetreren van Voorbreed weder in te huuren, hoe meerder ik alles van nabij beschouw hoe meer ik ondervind dat er sware kosten sullen moeten gedaan worden om veel dingen weer in order te krijgen en dit sal de Heer Muyskes niet bevallen, en ik heb er ook geen sin in, soodat Pitje als wij’er met fatsoen kunnen afkoomen souw ik de partij wel willen katte [= gekochte goederen bij levering keuren en weigeren], en ik sie hoe langs hoe meer dat onse tuynbaas er ook niet doorsiet, soo dat ik hier door niets opgeruymt ben. Mogelijk was het met kwaad dat die heer het werk eens selve kwam nasien. En dan denk ik sal het hem afvallen.
Neem niet kwalijk dat ik uw soo veel moeyte verg, maar ik ben wat met de saak verlegen. Een andwoord hier op van UWE te mogen ontfangen sal mij aangenaam sijn.’

De heer Muyskes was Coenraad Muysken (1743-1810), getrouwd met Elizabeth Crol, de oudste dochter van Floris Crol. Na het overlijden van haar vader in 1786, dus een jaar eerder, waren zij en haar zuster de eigenaren geworden.

De charmes van Voorbreed waren voor Cornelia in die mate verbleekt, dat zij inderdaad heeft besloten er afscheid van te nemen. Wanneer is niet bekend; mogelijk heeft zij het nog even aangehouden, of heeft zij eerst een andere plaats gehuurd. Zeker is dat Cornelia in 1795 de buitenplaats Beek en Hoff in Loenen kocht, die op dat moment al enige tijd werd gehuurd door haar andere zoon Christiaan van Eeghen.


Bronnen:

  • Oud notarieel archief Amsterdam, inv.nr. 9203 (not. J. Ardinois), akte 160; 29 maart 1749: machtiging tot verkoop door de erfgenamen van Lodewijk Vermande.
  • Oud notarieel archief Amsterdam, inv.nr. 14108 (not. J. de Bruyn), akte 5922; 14 febr. 1772: testament Roelof Hendrik Haasman en Johanna Meijboom.
  • K. Zandvliet, De 500 rijksten van de Republiek. Rijkdom, geloof, macht en cultuur (Zutphen 2018), nr. 18-128 (Lodewijk Vermande); nr. 18-166 (Rauwenhof/Crol)
  • J. Rogge, Het Handelshuis van Eeghen (Amsterdam 1949) 72.
  • P. van Eeghen, ‘Driehonderd jaar de stad uit’, Jaarboek Amstelodamum 54 (1962) 106-169 , ald. 113-114.

Terug naar boven