Tijdlijn

Familiegebeurtenissen in de periode 1831-1950 (oudste tak)

Met het nageslacht van de twee broers Pieter (1700-1757) en Jacob de Clercq (1710-1777) heeft de familie zich in het tweede kwart van de achttiende eeuw gesplitst in een oudste en een jongste tak. Dat deze onderling nauw in contact bleven, blijkt wel uit het huwelijk in 1805 van Gijsbert de Clercq met zijn achternicht Maria de Clercq.
Zo’n dertig jaar later waren de takken echter toch uit elkaar gegroeid. Daarom, en voor de overzichtelijkheid, wordt de tijdslijn van familiegebeurtenissen in de hierna volgende periode per tak behandeld.

1831Pieter de Clercq Szn, die al vanaf 1827 kamer moest houden wegens “open beenen”, daardoor feitelijk geen werkzame rol meer had in de familiefirma S. & P. de Clercq en in 1830 was overleden, wordt als firmant opgevolgd door zijn zoon Willem de Clercq Pzn. Die neemt deel voor 1/3de in winst en verlies, zijn neef en hoofdfirmant Stephanus voor 2/3de.
1832Na de afscheiding van België in 1830 wilde Nederland zich van dit land industrieel onafhankelijk maken. Willem de Clercq is inmiddels is bevorderd tot directeur-secretaris van de De Nederlandsche Handel-Maatschappij, waarmee hij een sleutelpositie in de netwerken van de Nederlandse economie bekleedt. Hij heeft tot taak het bevorderen en uitbreiden van de textielnijverheid in Nederland. Het plan is om van Twente, in samenwerking met textielindustriëlen aldaar, een tweede Vlaanderen maken. Belangrijk hierin is de ontmoeting die De Clercq in dit jaar, tijdens een vakantie, in Hengelo heeft met de Engelse technicus Thomas Ainsworth. Ze bespreken de mogelijkheden en samen met Ainsworth zet hij in Goor een weefschool op. In korte tijd leert de armoedige bevolking omgaan met de snelspoel, waardoor de welvaart toeneemt zonder dat er ellendige industriesteden ontstaan.
1833Ook in het westen van het land stimuleert De Clercq de productie van artikelen die de NHM voor export kan gebruiken. Drie Belgische textielfabrikanten worden naar Haarlem gehaald: Poelman, Prévinaire en Wilson. Zoon Gerrit de Clercq legt, 11 jaar oud, in een grootse ceremonie de eerste steen voor fabriek van Wilson. Een jaar later mogen zijn jongere broers Gideon (6) en Stephanus (8) die leggen voor de fabriek van Poelman.
1839Wanneer Gerrit zich in als student rechten inschrijft aan de Universiteit van Leiden, is hij daarmee, na zijn verre neef Gijsbert jr die in 1837 medicijnen was gaan studeren in Utrecht, de tweede De Clercq die een universitaire opleiding gaat volgen. Hierbij zij wel aangetekend dat in zeventiende en achttiende eeuw het in de kringen van welgestelde doopsgezinden ook ongewoon was om te studeren. Veruit de meesten werden koopman en/of fabrikant.
Welbeschouwd zijn Gerrit en Gijsbert overigens niet helemáál de eersten: tenslotte hadden twee neven De Clerc zich liefst drie eeuwen eerder al, in respectievelijk 1519 en 1521, ingeschreven aan de artesfaculteit van de Universiteit van Leuven en deze opleiding afgemaakt.
1843Om te worden opgeleid tot industrieel, wordt de 16-jarige Stephanus de Clercq (1826-1886) ingebracht in de Haarlemse katoenweverij en -drukkerij van Prévinaire. In 1845-1846 maakt hij als reisgezelschap en als persoonlijk secretaris van Prévinaire een reis naar Frankijk en Italië, inclusief een beklimming van de Vesuvius.
1843Gerrit promoveert op een dissertatie over de Nederlandse Handel-Maatschappij, getiteld Societate Mercatoria Neerlandica, opgedragen aan zijn vader. Vervolgens vestigt hij zich als advocaat aan de Warmoesgracht te Amsterdam. Wanneer een jaar later zijn vader overlijdt keert hij terug naar het ouderlijk huis en wordt als vanzelfsprekend de pater familias.
1844De oude familiefirma S. & P. de Clercq, geleid door Stephanus en zijn neef Willem, wordt omgevormd tot een commanditaire vennootschap “tot waarneming van commissiën en consignatiën, hoofdzakelijk in granen en zaden”, waarbij elf familieleden als vennoot 5 of 10.000 gulden inlegden, in totaal 100.000 gulden.
1845Gerrit de Clercq wordt redacteur-secretaris van het belangrijke literaire tijdschrift De Gids. Onder zijn invloed krijgt De Gids een veel meer sociaal-politiek gericht karakter. Van zijn hand verschijnen enkele gezaghebbende artikelen, waaronder ‘Een voorstel tot Grondwetsherziening’ (1845), een artikel over de socialistische leer van Louis Blanc (1846), en één over De Belgische Omwenteling (1848). Deze en andere publicaties maken dat hij weldra wordt beschouwd als “den geniaalsten publicist van de jonge liberale partij”.
1848Onder de autocratische Koning Willem I was tot 1840 weinig ruimte geweest voor publiek debat en onder Willem II ging het aanvankelijk niet veel anders. Vanaf 1846 beginnen leden van de maatschappelijke elite zich te oefenen in de parlementaire redekunst, naar Engels voorbeeld, waar al sinds de achttiende eeuw het parlement centraal stond.
In 1848 wordt in Amsterdam de debatingclub ‘de Vrijdagsche Vereeniging’ opgericht door 18 jongemannen, waaronder Gerrit de Clercq, Simon Vissering (later hoogleraar en minister), Jan Heemskerk Bz (spoedig lid Tweede Kamer, later Raad van State) en de letterkundigen J.P. Heije, J.A. Alberdingk Thijm en P.A. de Genestet. Gerrit wordt beschouwd als pionier van de debatcultuur in Nederland. Hij was een ‘spiegelvechter’: “Als hij beginselen (over algemeen of beperkt stemrecht, directe of indirecte belastingen, et cetera) onweerlegbaar verdedigd had, zei hij veelal: maar je kan ’t ook anders zien. En dan verdedigde hij het tegenovergestelde even onwederlegbaar.”
1848Een toekomst als industrieel is niet wat Stephanus voor zich ziet, dat maken zijn jaren in de fabriek in Haarlem hem wel duidelijk. Hij voelt zich meer aangetrokken tot een andere peiler van de Nederlandse economie: de landbouw. Hierin wordt hij geïnspireerd door familievriend Charles le Chevalier, die op het grote landgoed Tongeren, bij Epe, allerlei proeven doet om heidegrond te ontginnen. In navolging hiervan koopt Stephanus, na eerst een praktijkopleiding te hebben gevolgd in de Palts, een boerderij bij Heerde
1849Inmiddels is Stephanus verloofd met Suzanna Kruseman, dochter van de bekende ‘society’ portretschilder Jan Adam Kruseman. Ter gelegenheid hiervan schildert haar vader een lief portret van zijn dochter, met de boerderij in Heerde (inmiddels ‘Suzannahoeve’ genaamd) op de achtergrond. Suzanna’s neef, de bekende dichter P.A. de Genestet, is ook een goede vriend van Stephanus en zijn broers. De Genestet dicht voor hem ‘Aan een Heereboer’
1851Zeven jaar na het overlijden van zijn vader treedt Gerrit in diens voetsporen door te worden benoemd tot secretaris van de Nederlandse Handel-Maatschappij. Hij zal de functie bekleden tot zijn overlijden, zes jaar later.
1851Gideon Jeremias de Clercq (1828-1896) gaat werken op suikerfabriek ‘Java’ van Jan Kooy, op het Bickerseiland te Amsterdam. Twee jaar later verhuist hij naar Rotterdam, om zich aldaar te associëren met Gregorius van Oordt, makelaar in suiker, tot de firma Van Oordt & De Clercq.
1853Stephanus senior besluit tot de opheffing van de oude familiefirma S. & P. de Clercq. Een jaar later verhuist hij van Amsterdam naar Rotterdam. Hier gaat hij weer aan de slag als makelaar in granen.
1854Omdat de ontginning van heidegronden bij Heerde geen succes is, koopt Stephanus Wzn land in de juist drooggevallen Haarlemmermeer. In totaal koopt hij een aaneengesloten areaal van 180 hectare, waarvan 60 voor zichzelf en 2 x 60 voor de bevriende Haarlemse industriëlen John Waterloo Wilson en Marie Prosper Théodore Prévinaire. Hij gaat wonen in Hillegom, op het wat verwaarloosde buitenplaatsje Lapinenburg.
1856Als eerste van de familie gaat jongste zoon Matthijs de Clercq (1836-1859) naar Indië. Hij wordt er employé van de factorij van de Nederlandse Handel Maatschappij te Batavia en tevens adjunct-secretaris van het Parapattan Weeshuis aldaar. Maar hij overlijdt al in 1859, 23 jaar oud. Zijn hondje Phino wordt naar Nederland gestuurd, als troost voor zijn moeder.
1859Carel Eduard de Clercq (1832-1882) deelt met zijn oudere broer Stephanus de belangstelling voor de landbouw. Na o.a. een verblijf van een jaar op de grote boerderij Den Eng, bij Lienden, van de landbouwpionier Frederik Louis Willem baron van Brakell en het volgen van een cursus aan de landbouwacademie Hohenheim in Württemberg, voerde hij enige tijd de administratie van de uitgestrekte landerijen in de Haarlemmermeer van Jan Jacob van Voorst. Vervolgens was Carel Eduard er vijf jaar voor gezamenlijke rekening de boerderij ‘De Vennep’, eigendom van Marie Prosper Théodore Prévinaire, gaan exploiteren. In 1859 is hij oprichter, hoofdredacteur en uitgever van het Weekblad van de Haarlemmermeer, aan landbouw, gemeente- en polder-belangen gewijd. De krant zal een belangrijke rol spelen in het verspreiden van kennis over nieuwe technologische ontwikkelingen in de landbouw.
1857-Aan een ontsteking van de kleine hersenen sterft Gerrit, nog geen 36 jaar oud. Het Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad stelt: “Het geheele rijk, de stad en de handel werd getroffen door [diens] dood […]. Hij was een der beste, een der meest bekwame burgers van Nederland en heeft in zijne betrekking bij de Handel-Maatschappij uitstekende diensten bewezen.” “Welk een schitterende toekomst lag voor hem open!: Minister, of Gouverneur-généraal”, schrijft zijn goede vriend Alexander Ver Huell (ook bekend als ‘Klikspaan’).

Broer Daniel volgt Gerrit op als secretaris van de NHM.
1860Stephanus wordt gekozen tot voorzitter van de afdeling Haarlemmermeer van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw en zeven jaar later tot lid van het nationale hoofdbestuur. Hij wordt in deze jaren tevens voorzitter van een Vereeniging tot bevordering der paardenteelt in de Haarlemmermeer en maakt deel uit van de voorbereidingscommissie voor de oprichting van het Nederlandsch Rundvee Stamboek.
1863Voor de financiering van de handel tussen Nederland en Nederlands-Indië wordt in dit jaar de Nederlandsch-Indische Handelsbank opgericht, waarvan Gideon Jeremias de Clercq wordt benoemd tot directeur op het hoofdkantoor te Amsterdam.
1864Mede voortbouwend op zijn ervaringen in de landbouw kiest ook Carel Eduard de Clercq voor het bankiersvak. Het was hem duidelijk geworden dat stedelijke bankiers weinig zicht hadden op de kredietwaardigheid van boeren. Met Jhr. Hendrik Teding van Berkhout richt hij de Commanditaire Vennootschap Haarlemse Bankvereeniging Teding van Berkhout & De Clercq op.
1864Stephanus wordt benoemd tot directeur van de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij, die was opgericht voor het aanleggen van een kanaal tussen de Noordzee en Zuiderzee.
1871Als eigenaar van de landerijen in Haarlemmermeer was Stephanus verkozen tot hoofdingeland en in 1870 tot heemraad van Rijnland, het grootste waterschap van Nederland. Slechts een jaar later volgt zijn verkiezing tot dijkgraaf, een gewichtige positie. Onder zijn leiding worden enkele belangrijke projecten gerealiseerd. Zo wordt bij Katwijk aan Zee een grote stoomgemaal tot stand gebracht, waardoor de waterstand in Rijnland onafhankelijk wordt gemaakt van het getij van de zee. Ook is het aan zijn initiatief te danken dat de Lekdijk, dat door verminderd weerstandsvermogen een voortdurend gevaar opleverde voor Zuid- en Noord-Holland, zodanig wordt versterkt dat de waterkering de steeds hogere rivierstanden en ijsgang kan weerstaan.
(Nog verder uit te werken)

Terug naar boven