Buitenplaatsen

Clerck-en-Beeck (later De Beek) te Bloemendaal

Gesticht door de zwagers Lucas de Clercq (c1603-1652) en Lucas van Beeck (1602-1657) omstreeks 1635.


Lucas de Clercq en Lucas van Beeck (zie afb.) waren niet alleen zwagers – zij waren getrouwd met respectievelijk Feyntje en Christina van Steenkiste – maar ook compagnons. Samen met Abraham Ampe († 1633), een andere zwager van De Clercq, handelden zij in pot- en weedas. Deze as was nodig voor het aanmaken van loog, waarmee de lijnwaden werden behandeld op de rond Haarlem gelegen blekerijen.

Lucas van Beeck (1602-1657), kopergravure, 1624, toegeschr. aan Chrispijn de Passe

Op 21 mei 1631 kochten de zwagers De Clercq en Van Beeck in de banne van Tetterode (Bloemendaal) Een bleeckerije daer Abraham Bossu eerst op gewoont heeft. De volgende dag verwierven zij van zekere Picardus van Egmont een ander stuk land en nog weer een dag later van Leendert Meesz (Hoochkamer) diens huis, erf, boomgaard en land. Westelijk langs dit terrein liep een voetpad, daer die copers haar notweg sullen hebben tot over het Lant van Giliaem Bossu naer het hek op de heerewegh (Bloemendaalseweg). In het noorden en oosten werd de scheiding gevormd door die watering daer de copers haer water tot gerijff van haer huys sullen mogen hebben, soo als ’t van ouds gebruyckt is.
Ook in latere jaren breidden de zwagers hun bezit in de omgeving uit. Op 5 april 1638 kochten zij namelijk van de Haarlemse brouwer Joost van der Graft diens aan hun land grenzende blekerij (later een bekende herberg) De Knip.
Inmiddels hadden Lucas en Lucas op een gedeelte van hun eerste blekerij een eenvoudig landverblijf ingericht. De blekerswoning hadden ze enigszins verbouwd tot herenhuis en het geheel tot een plaats gemaakt, waar beide gezinnen met hun kroost in de zomermaanden konden verblijven. Zij gaven deze de naam ‘Clerck-en-Beeck’.

De bekende schilder Jacob van Ruisdael heeft een aantal ‘Haerlempjes’ geschilderd: panoramagezichten vanaf de hoge duinen in Bloemendaal, op bleekvelden aldaar, met op de achtergrond de contouren van de stad Haarlem. Twee van deze schilderijen, bijna identiek, tonen heel duidelijk de blekerijen van de zwagers De Clercq en Van Beeck. Hieronder is afgebeeld het schilderij dat zich bevindt in het Mauritshuis.

Gezicht op Haarlem (uitsnede) met de bleekvelden van Lucas de Clercq en Lucas van Beeck. Door Jacob van Ruisdael, ca 1670. (klik voor vergroting)

Zoals alle landschapschilders in die tijd werkte Ruisdael ‘naar het leven’ in een schetsboek. Thuis in het atelier werden de natuurstudies uitgewerkt tot een schilderij. Het kwam voor dat schilders de topografie met gefantaseerde voorwerpen stoffeerden, waardoor de topgrafische voorstelling niet meer klopte. Maar omdat deze voorstelling van Ruisdael sterk overeenkomst met een vergelijkbaar werk van zijn tijdgenoot Jan van Kessel, mogen we aannemen dat de stukken van Ruisdael topografisch vrij juist zijn. Dit is van belang omdat we rechts, deels verscholen achter de bomen, het dak van het herenhuis van de ‘lustplaats’ van de zwagers ontwaren.

De enige bekende afbeelding die ons een duidelijk beeld geeft van het huis dateert van 1733. We herkennen de vorm van het dak en de schoorstenen, maar kennelijk was het huis ondertussen flink uitgebouwd.

De Beeck (westzijde) in 1733. Aquarel door J. de Bosch. Particuliere coll.

Terug naar de zwagers De Clercq en Van Beeck. Zo’n veertien jaar hebben zij de hofstede samen in eigendom gehad. Het huis was uiterst sober ingericht. Toen in 1640 De Clercqs echtgenote Feyntje van Steenkiste overleed en een boedelinventaris werd opgemaakt, werden slechts enkele stukken buyten op de Hofstede Clerck en Beeck genoemd: een bed met toebehoren, een leninghbank, een trektafel, diverse kussens, een stoel met laken bekleed, nog twee stoeltjes, een spiegel en porseleinen schotels. De meest bijzondere stukken zijn nog twee schilderijen, een prent, twee kaarten en een poëtgen.

Aan de overkant van de Bloemendaalseweg hadden de zwagers een overplaats, later Overbeek geheten. Hier lag op de top van een duin een stenen koepel, met uitzicht richting Haarlem. We kennen hiervan een voorstelling uit het einde van de 18de eeuw.

De Bloemendaalseweg ter hoogte van De Beeck (Clerck-en-Beeck), met links de overplaats en op de duin de koepel. Tekening door J.H. Muntz, 1772

In de ramen van deze koepel waren beschilderde glazen verwerkt, met daarop de namen van de eigenaren en hun verwanten. Juist in de tijd dat deze tekening werd gemaakt, noteerde Stephanus de Clercq (1747-1819) in zijn inleiding op het geslachtsregister van de familie, dat hij hierop de namen zag van Lucas de Clercq en Feyntje van Steenkiste “Anno 1638”, vermoedelijk het jaar waarin de koepel was gebouwd. Op datzelfde glas stonden bij de namen bovendien de Vier Heemskinderen afgebeeld. Stephanus veronderstelde dat zijn voorouders deze voorstelling als familiewapen voerden, maar dit is niet waarschijnlijk. Wel verwijst deze naar het ouderlijk huis van Feyntje, aan het Spaarne, dat De Vier Heemskinderen in de (nog bestaande) gevelsteen had. Ook is een van de familie Van Steenkiste afkomstig, vroeg 17de-eeuws schild met de Vier Heemskinderen eeuwenlang in onze familie vererfd. De voorstelling moet worden gezien als zinnebeeld, van levenskracht en moed, want op andere van de geschilderde ramen zag Stephanus ook nog de namen van Pieter de Clercq en Sara Davids, met daarbij respectievelijk de teksten Waakt & bid, met daaronder een kraanvogel, en U zij Vrede, met daaronder een olijftak. Een ander glas vermeldde de namen van Jacques de Clercq en Eelken Moens. Stephanus veronderstelde daarbij: Deze zijn denkelijk Broeders of andere Bloedverwanten van Lucas de Clercq geweest, die hem deze glazen met hun namen present deden. Wij weten inmiddels dat Jacques en Pieter inderdaad broers van Lucas waren.

Nadat Feyntje van Steenkiste in 1640 overleed, is Lucas hertrouwd met de Rotterdamse Adriaentgen Keysers, zelf weduwe met een zoon uit dat eerdere huwelijk. In of kort na 1645 heeft Lucas zich met zijn nieuwe gezin laten uitschilderen, op een groot pastoraal portret, dat wordt toegeschreven aan Gerrit Claesz Bleker. De groep staat afgebeeld in een landelijke omgeving. Volgens familieoverlevering zou dit het landschap van de buitenplaats Clercq-en-Beeck zijn, met rechts op de achtergrond de oprijzende duinen.

Lucas de Clercq met zijn drie kinderen Janneken, Passchina en Pieter en Adriaentgen Keysers met haar voorzoon Jan Jansz. Snaets. Toegeschreven aan Gerrit Claesz Bleker, in of kort na 1645.

Op 20 juni 1649 zijn de zwagers overgegaan tot scheiding van hun Bloemendaalse bezittingen. Twee maanden eerder had Lucas de Clercq ook al zijn huis aan het Spaarne verkocht, omdat hij en zijn gezin naar Amsterdam verhuisden. Zijn helft van de hooffstede genaempt Clerckenbeeck staende in de voorsz. banne van Tetrode, met nog een annexe blekerij en land verkocht De Clercq aan Lucas van Beeck voor een bedrag van 7.000 gulden.

Van Beeck, in het volle bezit gekomen van het buiten, ging verder met de uitbreiding ervan. En nadat hij in januari 1657 was overleden, in zijn huis op de Amsterdamse Stromarkt (a/h Singel), kocht zijn weduwe Christina van Steenkiste nog enkele aangrenzende stukken land.
Christina stierf in 1669, waarna een inventaris werd opgemaakt van haar nagelaten boedel, waaronder van de stukken op haar buitenplaats. Opmerkelijk is dat daarin, twintig jaar na de scheiding, nog altijd wordt gesproken over twee bovenkamers met de namen De Clercqkamer en Van Beeckkamer! In de laatste hingen diverse schilderijen, waaronder een schilderij van de hoffstede. En ook in het bovenvoorhuis hing een schilderij waarop de buitenplaats was afgebeeld. Deze stukken zijn waarschijnlijk niet bewaard gebleven.

Tot het einde van de 18de eeuw is de buitenplaats De Beeck eigendom gebleven van de familie Van Beeck. De plaats bestaat nog altijd, met een grote villa uit 1938, en behoort aan de bekende familie Brenninkmeijer.

Link:
‘De Beek’, op de website ‘Buitenplaatsen in Nederland’

Bron:
C.W.D. Vrijland, ‘De Beek’, in: Jaarboek Haerlem (1989) 68-85

Terug naar boven