Buitenplaatsen

Vredelust, aan ’t Gein

Eigendom van Pieter de Clercq (1661-1730) vanaf 1707 en nog vier generaties, tot in de 19de eeuw, vererfd.


In december 1707 kocht Pieter de Clercq (1661-1730) een dan nog naamloze buitenplaats, met een daarbij horende boerderij, aan het riviertje het Gein, in de omgeving van Weesp en Abcoude. Deze buitenplaats, later Vredelust genoemd, is nog tot in de 19de eeuw in de familie is gebleven.
We gaan eerst wat nader in op haar voorgeschiedenis.

Pieters oog zal niet bij toeval op dit buiten zijn gevallen. Het landschap rond het nog altijd lieflijke riviertje het Gein was voor hem bekend terrein. Zeker voor zijn echtgenote Cornelia Block; verschillende van haar familieleden hadden hier namelijk al een hofstede. Van jongs af aan zal zij hier regelmatig zomers hebben doorgebracht. De geschiedenis van buitenplaatsen langs het Gein was zelfs begonnen met Cornelia’s overgrootvader, Laurens Czn Schouten (1568/’69-1642), een doopsgezinde brouwer te Weesp, die geldt als de rijkste man van dit stadje in zijn tijd. Dat hij er een voornaam man was, blijkt ook daaruit dat toen in 1631 stadhouder Frederik Hendrik van Oranje-Nassau Weesp aandeed, deze bij hem in de Hoogstraat logeerde. Al in de zestiende eeuw had zijn familie landerijen in de polders rond en aan het Gein, welke bezittingen Laurens nog heeft uitgebreid. En op de plek waar het Gein uitmondt in het Gaasp, heeft hij vóór 1631 een hofstede Schoutenhof gebouwd. Later verrees op die plaats het bekende buiten Driemond (zie aldaar).
Na het overlijden van Laurens Czn Schouten werden de percelen langs het Gein verloot onder zijn kinderen: een zoon en vier dochters, welke meisjes alle waren getrouwd met welgestelde, Amsterdamse en doopsgezinde kooplieden. De percelen waarop het latere Vredelust zou worden gebouwd, vielen toe aan de oudste dochter, Cornelia Schouten, gehuwd met Pieter Adriaensz Block. Laatstgenoemde (de grootvader van Cornelia Block) heeft echter in 1649 de percelen overgedaan aan zijn zwager Jan de Bats († 1669), gehuwd met Susanna Schouten. Een kaart van het land uit deze jaren (in ons familiearchief) laat zien dat er toen op het hoofdperceel een rechthoekige ‘grand canal’, of singelgracht was gegraven. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat reeds Laurens Schouten hier een landhuis heeft laten bouwen en het polderlandschap in cultuur heeft laten brengen.

Caerte van het lant gelegen an de west sijde van het Geijn naest Geijnesteijn. Familiearchief de Clercq, inv.nr. 1325

In het testament dat Jan de Bats in 1663 opmaakte, besprak hij aan zijn echtgenote Aeltgen Feltens de boomgaert, met het huys ende erve daerin staende ende de plantage, vijvers, singels, schure en schuijtenhuijs en andre timmeragie, mistgaders het lant daer naest en achter […] leggende en staende buyten Weesp aen de Westzijde vant Geijn. Hun huwelijk was kinderloos gebleven en door vererving werd het geheel uiteindelijk eigendom van Catharina Spanjaerts († 1694).

Het waren de erfgenamen van Spanjaerts die in december 1707 aan Pieter de Clercq verkochten: een hoffstede, en alle sijne huijsinge, stallingen, boerenhuijs, landerijen, bepotingen en beplantingen, met alle de ap- en dependentiën vandien, soo deselve sijn leggende aen de westzijde vant Geijn in onse carspel, de tweede plaets voorbij de eerste steene poort, naast Geijnesteijn, en sijn de voors. landerijen bestaende eerstelijk in veertien morgen ende 160 roeden landmaet. De koopprijs bedroeg 20.000 guldens.

In de zomer van 1709 trouwde Pieters oudste dochter Cornelia de Clercq (1687-1753) met de koopman Theodorus Fries en werd het feest werd gevierd op het buiten aan het Gein. In een bundel met huwelijkszangen werd het bruidspaar toegezongen. Een van de dichters, de bekende Claes Bruin, schreef ondermeer:

Nu juicht het Gein, niet in te toomen,
En laat met vreugd zyn zilv’re stroomen
Steeds speelemeijen onbevreest
Terwyl de Land-jeugd met geschater
Hun blyde klanken over ‘t water,
Doen galmen op dit Bruiloftsfeest.

Hoe aangenaam het toeven was op de nog naamloze buitenplaats, werd twee jaar later door dezelfde Claes Bruin nog lyrischer bezongen, in zijn gedicht voor het huwelijk van Pieter’s dochter tweede Elizabeth de Clercq (1690-1762), met Gerard van Heyningen (zie huwelijksbundel). Ook dit bruiloftsfeest aan het Gein werd gevierd en in dit gedicht lezen we:

ô Lustplaats waardig om te roemen!
Zo cierlyk beplant,
Het welk men om haar stand,
Wel Schoongezicht mag noemen.
Wat oog verdwaalt hier niet,
Als ‘t zo veel wond’ren ziet?
Daar alles even geurig bloeit,
Waar langs de Gainstroom zachjes vloeit,
En loopt voorby de dreeven
Die koele schaduw geeven
Waar op de schelle nachtegaal
De herten wegrukt door haar taal. 
[…]

Van een feest dat bijna twee decennia later op de buitenpaats van de familie werd gevierd, is eveneens een gedicht bewaard gebleven. De hoger genoemde schoonzoon Theodorus Fries heeft in zijn sierlijke handschrift een uitvoerig gedicht opgetekend, Op het 61ste verjaaren van mijne zeer geliefde Moeder Cornelia Blok, welwaardige Huisvrouw van mijnen dier-beminden Vader Pieter de Clercq, gevierd aan ‘t Gein, den 7den oegst-maand in ‘t 1728ste jaar. (zie online)
We kunnen hieruit opmaken, dat de buitenplaats in deze jaren ´Geinvreugd´ werd genoemd. Fries zingt zijn schoonmoeder namelijk ondermeer toe met:

Neem uw vermaak in Geinvreugds Buiten-Lucht
En pluk vernoegd de wenschelykste vrucht
Die Lijf & Geest verquikinge kan geeven
Totdat Gij door de dood in ‘t Eeuwig Leeven
Naar ‘t zielen huis moet, daar elk verschijnen moet
Eens heenen vaard & God begroet

Groeij, Geinvreugd, groeij & bloeij veel jaaren lang!
op ‘t naaste Feest hoop ik in maat-gezang
Uw heerlijkheid & luister te verheffen
Schoon mijne harp onmoogelijk kan treffen
Zoo hoogen toon, als uwe lof verdiend
Het maarenspel was nooit mijn grootste vriend.

In andere strofen van het gedicht put Fries zich uit in hoogdravende en vleiende woorden aan zijn schoonmoeder. Daarvoor had hij overigens ook wel enige reden. Het jaar ervoor was hij namelijk met enorme schulden failliet gegaan en onder de crediteuren bevonden zich diverse familieleden, vooral die van zijn schoonfamilie.

Voor een bedrag van ruim 7200 gulden had Pieter de Clercq in 1717 de aan de noordzijde grenzende boerderij gekocht, die in de transportakte wordt omschreven als een huizinge, barg en schuur, genaamd Geijnesteijn, staande en gelegen aan de westzijde van het Geijn, in Weespercarspel, groot 24 morgen, 182 roeden en 47 voeten, weespermaat, bestaande in 14 kampen, en twee kampen krogge. Zesentwintig jaar later, toen Pieter inmiddels was overleden, en zijn weduwe een oude vrouw was, besloot zij Geinesteyn toch weer van de hand te doen, maar wel onder de voorwaarde dat de koper of een volgende eigenaar nooit een tuinhuis, prieel, of iets dergelijks zou bouwen aan de wal of in het Gein, opdat het uitzicht van de De Clercqen nooit zou worden belemmerd.

Vrijwel tegelijkertijd, in oktober 1743, deed Cornelia Block haar buitenplaats officieel over aan haar oudste zoon Pieter de Clercq (1700-1757), gehuwd met Sara van Leuvenig. Kennelijk had de naam ´Geinvreugd´ zich niet verankerd, want in de transportakte wordt deze niet vermeld. Het zal Pieter junior zijn geweest die de buitenplaats zijn uiteindelijke naam Vredelust heeft gegeven.
Zijn oudste, gelijknamige zoon Pieter Pzn. (1731-1807) trouwde in 1755 met Maria Bruyn. Voor dit huwelijk waren enkele huwelijkszangen geschreven, waaronder één door Pieter Huizinga Bakker, een in zijn tijd vrij bekende dichter en een familielid van Maria. Deze had in zijn uitvoerig huwelijksdicht de buitenplaats van de De Clercqen gekozen als decor voor een aandoenlijke scène, waarin de aanstaande bruidegom Pieter hevig verlangt om zijn geliefde weer te zien, maar moet wachten, omdat zij enige tijd in “het land der Friezen” verblijft. In deze scène lezen we voor het eerst de benaming Vredelust. Ook als proeve van zo’n 18de-eeuws huwelijksdicht is het wel aardig om hieruit wat uitvoerig te citeren.

De zomer heerschte nog, en kleefde aan telg en bladen,
Schoon ‘t wykend zongareel nu naar den keerkring reedt.
Het streelend landvermaak hield hof langs duizend paden,
En ‘t aardrijk pronkte nog met zijn veelverwig kleed;
Wanneer De Clercq, beroofd van ‘t voorwerp zyner liefde,
Dat, over zee gereisd, hem zugtende achterliet,
Op vaders landhuis week, om ‘t leed dat hem doorgriefde
Te klaagen aan de Hoop, zyn troost in minverdriet.
De blyde morgenzon steeg uit een bed van roozen
En geurig veldgebloemte, ontlooken door haar’ gloed,
Zy deedt het deinzend werk, den schoonen hemel bloozen,
En flikkerde in ‘t geboomte, en flikkerde op den vloed.
Het vee scheen in een zee van paerlen zich te baaden,
En ‘t zuiderkoeltje smolt, daar ‘t blaên en telgjes kuscht;
De Geinstroom vloeide zagt langs kronkelende paden,
En de akkerbezigheid rees vrolyk uit haar rust.
Reeds zag men Vredelust, gewoon den nugtren morgen
Te onthaalen, als het licht in zyne zaalen blaakt,
Door ‘t woelend springgety van ongewoone zorgen
Ontgrendeld en ontrust, en voor de zon ontwaakt.
Het zag zyn’ jongen Heer, van ‘t kleevend dons gevloogen,
Dat geen kwellaadje boeit, diep peinzende en ontroerd;
Hij wende nu naar ‘t oost, verrukt, zyn speelende oogen,
Nu ging hy ginds, dan hier, verlegen en vervoerd.
Maar toen het vlammend licht ter kimme uit op kwam daagen,
Tradt hij, met sombre treên, de ruime huisdeur uit;
Spandeerde door den hof, en week in ‘t diepst der haagen,
Hier hoorde alleen Natuur zyn zugtend zielgeluid.
Hier zagen vogeltjes den minnaar mymrend waaren,
Of leenen aan een’ stam, of duiken in het gras:
Alhier voorspelden zy, uit digt lindeblaêren,
Dat ‘s Jonglings huwlyksheil, elk wensch, aanstaande was.
“Aanminnig Vredelust”: dus vingen ze aan te kweelen,
Een’ wys, die ‘t luistrend loof op zyne blaadjes ving,
Om die aan ‘t lugtig windje, uit liefde meê te deelen,
Dat zelf, eerlang, dien toon in Digters ooren hing.
, etc. etc.

Pieter senior was in 1750 verkozen tot buurtmeester van Weesperkarspel, het baljuwschap waarbinnen een deel van het Gein gelegen was. De vier buurtmeesters vertegenwoordigden de ingelanden en werden door de schepenen benoemd uit diegenen die de meeste belasting betaalden. Zij hadden hoofdzakelijk financieel-administratieve taken; zo waren zij belast met de inning van de belastingen en de registratie van verkoop van land en huizen. In 1750, het jaar waarin Pieter de Clercq was aangesteld, moesten zij echter ook zorgen voor huisvesting, hooi, stro, brood en dergelijke voor de troepen die van staatswege door hun gebied trokken. Onverdeeld gelukkig met de hem toegevallen eer was Pieter overigens niet, want reeds na enkele maanden verklaarde hij dat hij zich “wegens drukte met het buurtmeesterschap niet meer [kon] bemoeien”. Nadat hij zijn termijn van een jaar had uitgediend droeg hij daarom het onder hem berustende koffertje met de papieren en ruim 1.882 gulden aan contanten, die de affairen en zaken van Weesperkarspel betroffen, over aan een van zijn collega’s.

Zoals op veel buitenplaatsen werden op Vredelust exotische vogels gehouden, in een menagerie. De Zweedse reiziger Bengt Ferrner, die in mei 1759 drie dagen te gast was bij Jacob de Clercq (1710-1777) op Driemond, bracht op de tweede dag ook een bezoek aan Vredelust. In zijn dagboek noteerde hij dat hij er voor het eerst van zijn leven kraanvogels zag.

Ferrner werd ontvangen door Sara van Leuvenig; haar man was twee jaar eerder gestorven. Nadat ook zij, zeven jaar later, overleed werd op 17 maart 1766 een inventaris opgemaakt van de roerende goederen op de buitenplaats. (nog uitwerken)

Vredelust bleef nog een aantal jaren in onverdeeld bezit tussen de drie kinderen van Pieter en Sara. Maar in 1770 werd De Hofsteede Vredelust, met alle zijne Huijzinge, Stallingen, Boerenhuys, Schuuren, Speelhuys en verder getimmerten, Landerijen, bepotingen en beplantingen, met alle de ap- en dependentien vandien eigendom de oudste zoon Pieter de Clercq Pzn (1731-1807). Daarbij hoorden tevens de Schuyten, Beelden, Banken en alle Tuyn en Stalgereedschappen, de Stal-bedden, Billiard met zijn toebehoren, Vistuyg, Broeijraamen en alle vooraad van Hout en andere Materiaalen en Goederen, alsook Alle de Rijtuygen en Tuijgen midsgaders al het Pluymgedierten en Diverse Meubilen door zijn Ed: overgenomen. En dit alles voor een bedrag van bijna 33.700 gulden.

De tuinen op Vredelust waren aangelegd in de formele Franse stijl, zoals deze gedurende een groot deel van de achttiende eeuw in de mode was, met een strakke, symmetrische indeling en hoge, recht geschoren heggen. Een kaart van de Gein- en Gaasperpolder in het Gemeente Museum Weesp uit de tweede helft van de eeuw geeft van deze tuinaanleg op de hofstede enig idee.

Detail van de kaart van de Gein- en Gaasperpolder, eind 18de eeuw. Coll. Gemeente Museum Weesp

Waarschijnlijk was het Pieter die de tuinen rond het herenhuis liet herscheppen in de meer natuurlijke Engelse landschapsstijl, die inmiddels het modebeeld voor tuinen was gaan bepalen. Ook zijn broer Stephanus (Xb, 1747-1819) koos voor deze stijl, toen hij eigenaar was geworden van Rupelmonde, een prachtige, nog bestaande buitenplaats aan de Vecht. Hij liet hiervoor de priëlen slopen, de boomgaarden rooien en een deel van de grote laan verwijden, waarna een sierlijke beek werd gegraven en tal van bosschages werden geplant, zodat de plaats, volgens een beschrijving uit die tijd, “er oneindig veel beter [uitzag]” (zie de Nieuwsbrief van december 1995). Het polderlandschap rond het Gein zal zich overigens minder voor de landschapsstijl hebben geleend dan de meer boomrijke Vecht; ontdaan van de geschoren hagen zal hier een wat kale woestenij zijn overgebleven en moet het vele jaren hebben geduurd voordat het geboomte langs de nieuw aangelegde paden en vijvers enig voorkomen kreeg.

Over Pieter de Clercq is een opmerkelijke anekdote overgeleverd. Eens reed hij met zijn koets over de smalle Geindijk naar Vredelust, toen van de andere kant een zwaar beladen hooiwagen naderde. Passeren was voor Hendrik Antink, de koetsier en ‘trouwe knegt’ van Pieter, onmogelijk en keren hoogst bezwaarlijk. Daarop kocht De Clercq ter plekke al het hooi, liet het in de sloot gooien en vervolgde zijn weg. Men kan in deze zeer radicale oplossing een gebrek aan respect voor het beroep van de boer lezen. Toch bestonden er tussen de familie en de boerenstand regelmatige contacten; zoals bij veel van de buitenplaatsen in dit gebied hoorde bij Vredelust een boerderij die verpacht werd. De pachtvoorwaarden, die we kennen uit de diverse contracten die in het familiearchief bewaard zijn gebleven, bepaalden ondermeer dat de boer volop gras moest leveren voor de paarden van De Clercq en op diens aanwijzen ook mest ter waarde van 25 gulden moest verspreiden over de moestuin en boomgaard.

De tuinman van Vredelust was in deze jaren Dirk Vikkerman; van hem is in het familiearchief een uitvoerig verslag weegens de Rijoelen & Waterloosingen op de Hofsteede Vreede Lust uit 1763 bewaard gebleven (zie online). Dirk was getrouwd met Cornelia van Berkum, die in 1752 was aangenomen als duurste keukenmeid voor het huis van de familie aan de Herengracht (nr. 94). Maar omdat het personeel veelal met de familie meetrok naar buiten kon het tot een romance met de tuinbaas komen, waarna zij trouwden. Dirk en Cornelia woonden in één grote kamer, aan de rechtervoorkant van het huis. Deze bleek vrij deftig ingericht, zo valt op te maken uit de inventaris van de kamer, die op 12 febr. 1774, na het overlijden van Dirk, door notaris Jacob van Marken te Weesp werd opgemaakt.

Pieter de Clercq behield Vredelust tot aan zijn dood in 1807. Zoals veertig jaar eerder bij zijn moeder, werd ook na zijn overlijden een inventaris opgemaakt van alle goederen op de buitenplaats.
Treurig genoeg had Pieter zijn kinderen overleefd; zijn enige zoon die een volwassen leeftijd bereikte, Pieter de Clercq junior, was twee jaar daarvoor overleden. Het was diens weduwe Isabella Stinstra die Vredelust uit de boedel van haar schoonvader verwierf. Maar omdat haar man haar al de op een steenworp afstand gelegen buitenplaats Beek en Hoff had nagelaten, verhuurde zij Vredelust aan een familielid, Walrave van Heukelom (1775-1853), gehuwd met Joanna de Clercq (Xb.4). Van Heukelom gaf het echter op zijn beurt weer enige tijd in gebruik aan zijn zwager Gerrit de Clercq (XIb), die zich er vervolgens “kostelijk vermaakte”.
In mei 1816 besloot Isabella Stinstra echter haar beide buitenplaatsen te veilen. Maar waar Beek en Hoff inderdaad werd verkocht, werd het geboden bedrag voor Vredelust (ƒ 16.000) te laag bevonden en werd besloten deze plaats te behouden. Wellicht was het echter helemaal niet haar bedoeling om Vredelust daadwerkelijk van de hand te doen, maar wilde zij – zoals wel vaker gebeurde – op deze manier een waardebepaling krijgen. Daarna is zij de buitenplaats in ieder geval zelf gaan gebruiken en werd het een geliefd lustoord voor diverse familieleden; zelfs haar Friese verwanten uit Harlingen en Franeker kwamen graag over voor een verblijf.

Jammer genoeg zijn van Vredelust geen afbeeldingen bekend. Maar in 1827 is wel een gedetailleerde, zij het wat amateuristische plattegrond van de plaats gemaakt, door een kleinzoon van Isabella, de dan nog maar 17-jarige Gijsbert de Clercq jr.

SAA, Familiearchief de Clercq, inv.nr. 1325bis

Wanneer we de deze bestuderen, valt op dat in 1827 de 17de-eeuwse singelgracht nog altijd bestond; alleen de zijde tussen het huis en het Gein was gedempt, zodat voor het huis een groot plein met bomen was ontstaan. Het kapitale herenhuis zelf was van het type vierkante buitenhuis, waarvan er ook aan de Vecht vele waren, met een symmetrische opzet en aan de achterkant een uitstekende koepelkamer. Aan weerszijden van het huis stonden twee losse gebouwtjes: de biljartkamer links en de tuinmans- en knechtskamertjes rechts. Van gewone tuinen kon men op Vredelust moeilijk meer spreken; er was veeleer een park met borders, in de Engelse landschapsstijl. Een deel bevond zich direct achter het huis, binnen de gracht, en het andere deel weer daarachter. Dit kon via twee bruggen en lange lanen worden bereikt; hier was ook een grote goudvissenkom gegraven. Het gehele park was weer omgeven door een brede sloot. Aan de zuidkant hiervan stond, gedeeltelijk in het water, een koepeltje. Daarin kon men, met uitzicht op de tuinen en de weilanden, genieten van een kop thee en/of een pijp en met elkaar dammen of een partijtje tocquedille (triktrak) spelen. Maar hiervoor kon men ook kiezen voor de zogenaamde Chinese tent, die rechts voor het huis stond, dicht bij de weg. Zulke huisjes zijn naar de huidige smaak wat vreemde bouwsels, maar zij pasten geheel in de chinoiserie-mode van die tijd en waren geliefd bij buitenplaatseigenaren. Ook Stephanus de Clercq op Rupelmonde en Cornelia de Clercq en haar man Abraham Fock op Elsrijk hadden zo’n Chinese Tent. Ten zuiden van het huis en de tuinen lag de bij de buitenplaats horende boerderij, alsook het koetsenhuis, de paardenstal en het schuitenhuis, waarin een roeisloep lag om tochten te maken over het Gein. Daar weer achter lagen de menagerie, het kippendoolhof en de uitgestrekte moestuinen en broeikasten. Hier werd door de tuinman, zijn vrouw en de twee tuinknechts Ernst en Jan op vrij grote schaal een variëteit aan groenten en fruit gekweekt, waaronder druiven, perziken en frambozen.

Toen Isabella Stinstra in 1829 overleed, had zij al haar zeven kinderen overleefd; zij had daardoor alleen kleinkinderen als erfgenamen. Op 22 juni 1829 werd Vredelust toebedeeld aan Bartholomée Hermina Brand (1814-1878), het enige, nog minderjarige kind van Anna de Clercq en haar man, de Waals hervomde Jean Brand van Cabauw. Daaraan voorafgaand, op 16, 17 en 20 juni, was de gehele inboedel op de buitenplaats geveild, inclusief de tuinsieraden, rijtuigen, speel- en bokkenwagens voor de kinderen, de roeisloep met toebehoren, de laurier- en oleanderbomen in houten tobben en dergelijke. We vinden alle honderden voorwerpen opgesomd en beschreven in het bewaard gebleven veilingboekje. Voor de aankondiging van de veiling waren advertenties geplaatst in de Amsterdamsche Courant, biljetten opgehangen in de diverse dorpen in de buurt, en ook de dorpsomroeper in Weesp had er melding van gemaakt. Men verwachtte blijkbaar heel wat mensen, want voor het toezicht op de kijkdagen waren een veldwachter, drie dienaren van de politie en elf oppassers aangesteld. De veiling bracht een totaalbedrag van ƒ 4.142,30 op.
Het merendeel van de geveilde stukken werd gekocht door Bartholomée’s vader, de weduwnaar Jean Brand van Cabauw, heer van Willige Langerak, Cabauw en Zevender (1788-1847). Het lijkt er dan ook op dat hij en zijn dochter, met haar echtgenoot Franciscus Gijsbertus Staatskin baron van Brakell tot den Brakell, ook werkelijk een aantal jaren van Vredelust gebruik hebben gemaakt. Heel lang zal dit echter niet het geval zijn geweest, want toen Jean Brand op 26 mei 1843 het buiten van zijn dochter kocht, was hij al vijf jaar eigenaar van de mooie, nog bestaande buitenplaats Queekhoven aan de Vecht, bij Breukelen. Kort daarna heeft hij het herenhuis van Vredelust dan ook laten slopen, liet hij een nieuwe toeganspoort maken en een gedeelte van de boerderijstal reparen. Vredelust kreeg nu dus een geheel agrarisch karakter; ook het ooit zo met zorg aangelegde park veranderde langzamerhand in een klein bos en weer later is dit een gewoon weiland geworden.

Jean Brand is in 1847 overleden in een kuuroord in de Bohemen. Vredelust vererfde daarop opnieuw op zijn dochter Bartholomée Brand. Zij behield het tot haar overlijden. Omdat haar enige dochter inmiddels kinderloos was overleden, had zij haar neef Pieter de Clercq Gzn. (XIIg, 1807-1879) benoemd tot haar enig en universeel erfgenaam. Hierdoor kwam Vredelust in 1878 terug in de familie die het al ruim 120 jaar in bezit had gehad. Maar voor slechts korte tijd; Pieter overleed reeds een jaar later en zijn erfgenamen besloten “de voormalige buitenplaats ‘Vredelust’, thans ingericht tot boerderij, met aanhoorige landerijen, te zamen groot H. 29.60,46” te veilen. Dit gebeurde op dinsdag 26 mei 1891, in herberg De Roskam buiten Weesp. Het grootste perceel, met de boerderij, twee schuren, opgaand geboomte, tuinen, boomgaard en 16 kampen wei- en hooiland, bracht ƒ 26.000,- op en werd gekocht door de heer J. Meylink te Weesp, de notaris die de veiling leidde. De drie andere percelen gingen voor nog eens ruim ƒ 13.500,-, naar drie verschillende kopers.

Tegenwoordig herinnert vrijwel niets meer aan de oorspronkelijke pracht van de verdwenen buitenplaats; alleen de 18de-eeuwse boerderij van Vredelust is bewaard gebleven. Op een oude waterput naast de boerderij prijkt nog het jaartal 1784, als een kleine verwijzing naar een rijke geschiedenis.

Terug naar boven