Nederland’s Patriciaat jaargang 2 (1911)
In 1910 begon de N.V. Centraal Bureau voor Genealogie en Heraldiek, onder leiding van de directeur D.G. van Epen, met de uitgave van Nederland’s Patriciaat. Deze serie werd in blauwe band uitgevoerd en om die reden al snel het ‘blauwe boekje’ genoemd. Evenals het Stam- en Wapenboek van Vorsterman van Oyen bevatte zij genealogieën van bekende, aanzienlijke families. Overigens ook families die in de Republiek niet hebben behoord tot wat het patriciaat strikt genomen was: de sociaal afgebakende groep van regenten en bestuurders. In wezen werd aan de term ‘patriciaat’ een nieuwe en ruimere betekenis gegeven, die wel is omschreven als “dat de betrokken personen voorouders hebben die deel uitmaakten van de sociaalcultureel-maatschappelijke bovenlaag van de bevolking, oftewel de elite van het land, c.q. dat zij daar thans zelf toe behoren.”
De publicatie werd een succes; de serie bestaat nog altijd. Het meest recente nummer, deel 96, verscheen in 2020.
Al in het tweede deel, verschenen in 1911, werd de genealogie van onze familie opgenomen. Het initiatief hiervoor is vermoedelijk uitgegaan van de dan 20 jaar oude Gideon Stephanus de Clercq junior (1890-1972). Het 18de-eeuwse geslachtsregister van de familie was vererfd op zijn vader en Gideon junior had zich ten doel gesteld om dit aan te vullen en, waar nodig, te corrigeren. Toen het eerste nummer van het blauwe boekje was verschenen, had Gideon een brief aan zijn verre neef Pieter de Clercq (1849-1934) in Veenwouden gestuurd, om hem te vragen of hij het boekje al had gezien. Zelf vond Gideon het een “bijzonder smakelijke uitgave”.
Voor de publicatie van de eigen genealogie in het blauwe boekje heeft Gideon zelf onderzoek gedaan naar het vroegste voorgeslacht van de familie. In oktober 1910 reisde hij af naar Gent en Brussel. Van voornoemde heer Van Epen had hij inlichtingen gekregen omtrent welke documenten te raadplegen. Zijn onderzoekingen waren echter niet erg succesvol. Want toen een jaar later de genealogie De Clercq in het tweede deel werd opgenomen, kon over het Vlaamse voorgeslacht niets worden vermeld. De tekst begint met de naar Haarlem uitgeweken Jacques de Clercq en dus niet met diens vader, de Gentenaar Lieven de Clercq. Hoewel deze afstamming op basis van de al eerder verkregen gegevens op zijn minst als zeer waarschijnlijk kon worden beschouwd. Kennelijk vond de redactie van het Nederland’s Patriciaat de bewijsvoering hiervoor toch nog te mager.
Van de rest van de genealogie in dit boekje moet worden gezegd dat daarin wel erg veel ontbreekt, als gevolg van de toen gehanteerde richtlijnen. Het stond de redactie hoofdzakelijk voor ogen de ‘tegenwoordige staat’ van de families te beschrijven. Van de vroegere generaties, de vele overleden leden van deze families, werden alleen die vermeld, die nakomelingschap hadden nagelaten, die ten tijde van de publicatie nog in leven waren. Concreet betekent dit dat de genealogie bestaat uit een aantal stamreeksen, met pas uitwerkingen in de breedte vanaf de tweede helft negentiende eeuw. Gegevens over beroepen en nevenfucties, voor zover ze al bekend waren, werden heel beknopt weergegeven. Deze beperkingen hadden als resultaat dat onze genealogie slechts negen pagina´s besloeg, plus drie pagina’s ter verluchtiging: met reproducties van de Frans Hals-portretten en een monochrome afbeelding van ons familiewapen.