Keizersgracht 187 te Amsterdam
Eigendom van Jacob de Clercq (1710-1777), van 1753 tot zijn overlijden
Op 12 maart 1753 kocht Jacob de Clercq op een openbare veiling een huis aan de Keizersgracht, tegenover de Westermarkt, het latere nummer 187. Dit was geen gewoon huis, want waar het aan de grachtzijde betrekkelijk smal was, liep het aan de achterzijde grotendeels om het zuidelijker gelegen pand nr. 189 om, zodat het een dubbel breed achterhuis en een even brede tuin had. Bij de koop was bovendien inbegrepen het smallere pand nr. 191, dat door de vorige eigenaren – de familie Beuning – was verbouwd tot stal, voor de paarden. De koopsom was dan ook niet gering: ruim 66.500 gulden.
De hieronder geplaatste afbeeldingen tonen deze panden.
Niet alleen van de buitenkant, maar ook van delen van het interieur kunnen we ons enige voorstelling maken, hoewel de woning niet meer bestaat. Deze werd in 1896 namelijk, samen met een aantal naastgelegen panden, gesloopt ten behoeve van de aanleg van de Raadhuisstraat. Gelukkig werden echter voordien elementen van het bijzondere interieur van nummer 187 verwijderd, om te worden ingebracht in de zalen van de Sophia-Augusta Stichting van het Stedelijk Museum. Dit waren de marmeren gang met mahoniehouten trap en de prachtige mahoniehouten betimmering van de grote zaal van het achterhuis, met het daarbij horende stucplafond, alles in Louis XV-stijl (Rococo). Bij die betimmering hoorde een enorme, bijna 3,5 meter hoge dubbele deur, die de grote zaal verbond met de naastgelegen kleinere zaal, alsook een schoorsteenboezem, met daarin een schoorsteenstuk van de schilder Jacob de Wit.
De volgende foto’s zijn gemaakt in die opstelling:
De mahoniehouten betimmering en het stucplafond van de grote zaal (boven), en hieronder de mahoniehouten trap uit Keizersgracht 187, zoals deze waren overgebracht naar het oude Stedelijk Museum. De zaal had een breedte van liefst 10 meter en een lengte van 7 meter; de hoogte was 4.60 m
Lees meer over deze interieurelementen op de website van de Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad.
Bij de grote verbouwing en restauratie van het Rijksmuseum (2003-2013) zijn de kamerbetimmering en bijhorende elementen gebruikt voor de opbouw van een 18de-eeuwse Amsterdamse stijlkamer (zie foto’s). Deze ruimte wordt de Beuningkamer genoemd, naar Matthijs Beuning (1707-1755), de eigenaar vóór Jacob de Clercq, die in 1748 het woonhuis belangrijk had verfraaid. De familie Beuning was van huis uit, evenals de familie De Clercq, doopsgezind. Maar Matthijs Beuning sympathiseerde daarbij sterk met de Hernhutters. Bekend is dat deze groep regelmatig voor huisbijeenkomsten samenkwam in de zalen van het woonhuis van Matthijs, ondermeer om er ‘Singstunden’ te houden.
Dit deel van de Keizersgracht, bij de Westerkerk, is door diverse kunstenaars getekend en geschilderd. Hierdoor weten we ook wat het uitzicht was vanuit deze woning:
Jacob de Clercq kocht als gezegd de woning op 12 maart 1753, maar hij heeft zijn nieuwe woning niet onmiddellijk betrokken. Toen hij en zijn echtgenote Geertruijd Margaretha Verbrugge anderhalve maand na aankoop hun testament opmaakten, woonden zij nog op de Keizersgracht tussen de Herenstraat en Brouwersgracht, enkele honderden meters noordelijker.
In 1759 was Jacob enkele malen gastheer voor de Zweedse reiziger Bengt Ferrner. Deze was in zijn thuisland hoogleraar, maar van 1758 tot 1763 begeleidde hij de ‘heer’ Lefebure, een zoon van een rijke Zweedse industrieel en bankier, op diens grand tour door Europa. Van februari tot juli 1759 verbleven zij in Nederland en door de connecties van vader Lefebure kwam het tweetal in contact met Jacob, die een voornaam koopman op Zweden was. Jacob nodigde hen een aantal malen uit in zijn huis aan de Keizersgracht, alsook op zijn buitenplaats Driemond aan het Gein. Dankzij het bewaard gebleven dagboek dat Ferrner bijhield en dat later is vertaald en uitgegeven, hebben wij van deze visites enkele aardige verslagen. Hierin lezen we ook over Jacobs woonhuis een aantal bijzonderheden:
Den 5den April waren de heer Lefebure en ik ten middagmaal bij den heer Jacob de Clercq, die na den maaltijd ons zijne orgels, die den eenen wand heelemaal besloegen, liet zien en erop speelde voor ons. Daarna bracht hij ons naar zijn bibliotheek, die tamelijk groot is. Daar had hij ook een mooie en kostbare verzameling van instrumenten voor experimenteele physica, vooral voor hydrostatica en optica; o.a. toonde hij ons ook spiegels voor een telescoop van 8 voet, die nu echter gedemonteerd was. Hij had bovendien een telescoop van twee voet, dien hij naar boven op het dak, waar hij zijn observatorium had, meenam om ons de streek rondom Amsterdam te laten zien. Het bovenste deel van het dak was plat en door een balustrade omgeven. Midden op dat vlakke dak was de opgang, die gedekt werd door een klein huisje van planken, dat aan alle zijden vensters had, waardoor men den hemel kon bezien, wanneer wind of koude of iets anders verhinderden om buiten op het dak te gaan.
Er zijn verschillende afbeeldingen van het huis bekend, waarop ook dit observatorium op het dak kan worden waargenomen.
Jacob stierf in juni 1777, op zijn buitenplaats Duinlaan te Bennebroek, bijna 67 jaar oud, aan waterzucht (oedeem). Vermoedelijk woonde hij permanent op zijn buiten, want Keizersgracht 187 werd al in 1777 verhuurd aan de boekhandelaar, uitgever en kunstverzamelaar Jan de Groot (1733-1801). In dat jaar heeft De Groot zich namelijk met zijn vrouw en dochter trots laten portretteren als de bewoners van het huis, door Hendrik Pothoven (coll. Amsterdams Historisch Museum).
In maart 1778 besloten de erfgenamen van Jacob de Clercq tot veiling het huis, waarvoor een advertentie werd geplaatst in de Amsterdamsche Courant. Daarin wordt het omschreven als: een kapitaal extra hegt, sterk en modern betimmerd Koopmanshuis, mitsgaders een kapitale Stal en Koetshuis (in een koop), staande op de Keizersgracht over de Westermarkt. De koper was opvallend genoeg niet De Groot, maar zekere Nicolaas Gefken, voor 55.500 gulden. Deze verkocht de woning echter vier jaar later wel door aan Jan de Groot.
Toen De Groot in 1801 overleed, werd een zeer uitgebreide boedelinventaris opgemaakt. We kunnen hieruit opmaken welke vertrekken het huis toen had, te weten: voorvliering, eerste vliering, tweede zolder, voorkamer, achterkamer, zijkamer, binnenkamer, gang, de koepel, bovenste waszolder, klein bovenkamertje, tweede waszolder, vierde kleine bovenkamertje, meidenkamer, ‘kamer van de overleedene’, ‘jufvrouwskamer’, de gele kamer, de trap, kleine zaal, grote zaal, eetkamer, keuken, benedengang, wijnkelder, kelder, meidenkamer. Tot slot worden genoemd de tuin en het tuinhuis.
Het was voorwaar geen kleine bedoening…