Woonhuis, roodververij en andere gebouwen op de St. Jansvest
Eigendommen van Jacob de Clerc (ca 1435 – na 1505), vanaf omstr. 1457
Jacob de Clerc groeide op in het huis op de hoek van de Borresteeg en de Nederscheldestraat, dat zijn vader in 1420 had gekocht. Eenmaal getrouwd vestigde Jacob zich op een steenworp afstand van zijn ouderlijk huis, in het straatje dat vroeger werd aangeduid als ‘bij de Braempoort’ en tegenwoordig de St. Jansvest heet. Het blijkt dat hij hier, in de loop der decennia, een vrij omvangrijk bezit heeft verworven. De gegevens over zijn onroerend goed zijn nog onvolledig, maar toch is het mogelijk een reconstructie te maken.
Op zeker moment, vermoedelijk omstreeks 1457, heeft Jacob aan de oostzijde van het straatje een stenen huis gekocht, dat van de straatzijde doorliep tot aan het water van de Schelde; dit gebruikte hij als woning. Evenals zijn in 1439 overleden vader was Jacob roodverver van beroep. Ik veronderstel dat hij, als oudste zoon, enige tijd de ververij van zijn moeder in de Borresteeg heeft voortgezet. Maar nadien besloot hij zijn eigen werkplaats in te richten. Hiertoe kocht hij in juli 1457 de brouwerij ‘De Hellem’ genaamd, die recht tegenover zijn woning stond, aan de westzijde van de straat. De bruuhalame (gereedschappen en andere toebehoren van de brouwerij) zou de verkoper Cornelis de Lantmeter dan ook behouden, om daarmee zinen vrye wille te doene. Zes jaar later verwierf Jacob het aanpalende huis, op de noordhoek van de Ondadigesteeg (tegenwoordig het Saeghermanstraatje geheten). Hierin was reeds een ververij gevestigd, zodat Jacob nu dus twee werkplaatsen had! Dit pand had overigens als bijzonderheid dat het een zogenaamd ‘vrij huis, vrij erve’ was, ofwel dat de ondergrond niet aan een landheer toebehoorde. Bij de koop was bovendien inbegrepen de helft van een besloten hofje aan de overzijde van de straat, bij het water, waarschijnlijk direct naast zijn woonhuis. In een latere akte werd dit hofje de Monfrants lochting genoemd. Waar die naam naar verwijst is onduidelijk, maar ook lochting heeft de betekenis van: omheinde (moes-)tuin. Aan de zuidzijde grensde het hofje overigens aan een open plaats aan het water, met een grote gemeene waterganc, ofwel een trap die voor algemeen gebruik afdaalde naar de Schelde. Voorts verwierf Jacob, in mei 1472, van de weduwe van voornoemde De Lantmeter, een ‘loove’, tussen zijn eerste ververij en de noordelijk daarvan gelegen brouwerij De Pale. Een loove kon zijn een overdekte gang of een galerij terzijde het hoofdgebouw, dan wel een laag, aanpalend aan de ververij opgericht gebouwtje.
Een aantal van Jacobs bezittingen stond op grond die eigendom was van de stad. Als eigenaar van de opstallen was hij daarom cijnsplichtig; jaarlijks moest hij een belasting aan de stad betalen. Alle cijnsen stonden opgetekend in lijvige registers, per wijk en per straat, volgens een vaste looproute. Hierin werd ook genoteerd wanneer een goed overging in andere handen, of werd bezwaard met een rente. Wanneer voor deze aanvullende notities niet meer voldoende ruimte was, werd een nieuw register begonnen. In het register dat werd aangelegd in 1442 staan de posten van Jacob nog tussen andere ‘gekrabbeld’, maar in 1495 werden deze door een stadsklerk fraai gecalligrafeerd:
.Jacob bezat dus al vrij wat onroerend goed, aan weerszijden van de straat. Toch was zijn koopdrift nog niet gestild. In februari 1485 kocht hij voor 60 ponden het huis op de zuidhoek van de Ondadigesteeg, met allen zijne plaetsen, aysementen, lochtingen, achterhuusen, stallen ende ghelaghen der toebehoren ende ancleven mueghen van voren tot achter metter. Bij het huis hoorden bovendien een weeput, voor het huis, alsook de helft van de lochting, waarvan Jacob de andere helft reeds bezat. Behalve die halve lochting heeft Jacob het geheel echter een jaar later al weer van de hand gedaan. Verdere eigendommen waren een huisje in de Ondadigesteeg, naast zijn tweede ververij, met twee vauten (gewelfde kelders) daaronder, en nog een huis in dezelfde steeg, doch westelijker, richting de weverskapel aan de Vierwegschede (Korte Dagsteeg). Jacob heeft bovendien gebouwd. Reeds vóór 1465 had hij naast zijn meer westelijk in de Ondadigesteeg gelegen huis een ijdele hofstede (een onbebouwd perceel) gekocht. Toen hij dit in augustus 1505 van de hand deed, stond er een huis met erve.
Bij het uitgebreide bezit van Jacob in dit kwartier moet wel als kanttekening worden geplaatst dat de waarde van het onroerend goed alhier gemiddeld lager lag dan in, bijvoorbeeld, de nabijgelegen Nederscheldestraat en Hogescheldestraat. In die straten stonden veel grote en aanzienlijke huizen, waarin bekende Gentse patricische families woonden. De omgeving van de Braempoort had minder allure. Er wordt zelfs gesteld dat de naam van de Ondadigesteeg zou verwijzen naar de ‘ondaden’ die hier gepleegd werden.
Dit neemt niet weg dat Jacob een gegoed man was. Naast de eigendommen bij de Braempoort en in de Ondadigesteeg had Jacob zijn ouderlijk huis in de Borresteeg – in delen – verworven en was hij ook nog eigenaar van twee panden in de Abeelstraat, buiten de Braempoort. En buiten de stad bezat hij vrij wat land, in de parochies van Dickele (bij Aalst), Destelbergen, Heusden en Drongen. Bovendien hadden verschillende personen bij hem leningen uitstaan. Met recht mag dus worden gesteld: Jacob de Clerc was een man ‘in bonis’.
In mei 1491 hebben Jacob en Aechte een rente van 3 pond per jaar op hun woonhuis gevestigd, tot onderhoud van hun dochter Lysbette, die als zuster was ingetreden in het St. Agnetenklooster binnen Gent.
Aan zijn jongste zoon Pieter de Cleerc (IVc, † 1513/’26) heeft Jacob in 1502, enkele jaren voor zijn overlijden, de ververij bij de Braempoort verkocht, alsook het hoekhuis daarnaast, het aanpalende huisje in de Ondadigesteeg, met de twee gewelde kelders daaronder, plus het besloten hofje en de helft van een put, beide aan de rivier. Dit alles voor een totaalbedrag van 135 pond. Daarbij waren inbegrepen de ververstoebehoren, waaronder drie ketels, drie loden bakken, gewichten en stalen kuipen en goten. Wel werd bepaald dat de ouders en Pieters zuster Catheline, die als weduwe van een zekere Jacob Clauwens weer in het ouderlijk huis was komen wonen, het hofje en één van de kelders vrijelijk mochten blijven gebruiken.
Archiefbronnen (alle in het Stadsarchief Gent):
- Reeks 152, nr. 7, fol. 92vo e.v.; ibidem, nr. 8, fol. 115 e.v. (vermeldingen van het stenen huis aan de Schelde, in de stedecijnsregisters)
- Reeks 301, nr. 44, fol. 126, 28 juli 1457 (koop van brouwerij De Hellem)
- Reeks 301, nr. .. (1463-64), fol. 63vo, 27 maart 1463 (koop hoekhuis Ondadigesteeg noordzijde, met helft van lochting)
- Reeks 301, nr. 51, fol. 104ro, 4 mei 1472 (koop van de loove, naast brouwerij De Pale)
- Reeks 301, nr. 58, fol. 98, 25 februari 1485 (koop hoekhuis Ondadigesteeg zuidzijde, met andere helft lochting)
- Reeks 301, nr. 48, fol. 49vo, 30 januari 1464; ibidem, nr. 67, fol. 14ro, 13 juli 1502 (vermelding van overige eigendommen in de Ondadigesteeg)
- Reeks 301, nr. 48, fol. 77vo, 7 maart 1465 (vermelding van de “ijdele hofstede” van Jacob als belending); Reeks 301, nr. 68, fol. 104vo, 11 aug. 1505 (verkoop van huis en erve; als belender wordt dan overigens vermeld Gillis Saegherman, naar wie het straatje tegenwoordig is vernoemd).
- Reeks 301, nr. 73, fol. 113, 20 mei 1513 (vermeldt een schuld aan het ‘sterfhuis’ van Jacob en Aechte, spruitende uit de verkoop van twee huizen in de Abeelstraat).
- Reeks 301, nr. 61, fol. 130, 14 mei 1491 (vestiging van losrente op woonhuis, ten behoeve van dochter Lysbette)
- Reeks 301, nr. 67, fol. 14, 13 juli 1502 (verkoop van ververij, hoekhuis, lochting e.a. aan zoon Pieter)