Woonhuizen

Borrestraatje, hoek Nederscheldestraat

Eigendom van minstens vijf generaties, van 1420 tot na 1594


Pieter de Clerc († 1439), geboren in Erondegem, heeft zich in of kort vóór 1404 gevestigd in Gent. Na door zijn oom Pieter Loetins hiervoor te zijn opgeleid, werd hij meester roodverver. Daartoe kochten hij en zijn echtgenote Katheline Rommel op 20 juni 1420 een ververij met alle toebehoren, gevestigd in een tamelijk groot hoekhuis, aan de zuidoostkant van het Borrestraatje, waar het uitkomt op de Neder­scheldestraat. De vorige eigenaar, de priester Gillis Wayberch, had het geheel van de hand gedaan tegen een jaarlijkse lijfrente van vier ponden, ten lijve van zichzelf en zijn tante Agnees sQuinkers, die non was in het St. Claraklooster. Elk kwartaal diende aan hen één pond te worden betaald. Voorts rustte op het huis nog een rente voor de heiligegeest en de Onze-Lieve-Vrouw op de Rade van St. Jans. Indien Wayberch en zijn tante nog lang hebben geleefd, betrof het dan ook een kapitale koopsom.

Het Borrestraatje of -steeg (het huidige Joden­straatje) was een vrij smal, licht hellend straatje dat de Neder- met de Hogescheldestraat verbond en zijn naam dankte aan een waterput op de Kalanderberg. Een aardige anekdote is dat in 1435 Pieters buurman, Claeys Rebau, mede namens enkele andere bewoners van de Borresteeg (waaronder mogelijk Pieter zelf), een klacht heeft ingediend bij het stadsbestuur, omdat Rebau’s buurvrouw, aan de andere zijde, boven de schouw van haar huis een ooievaarsnest had doen timmeren. Hierdoor was al eens brand ontstaan, waarbij het huis van Rebau schade had opgelopen. De schepenen bepaalden dan ook dat het nest moest worden afgebroken.

Tegenover het huis van Pieter en Katheline, aan de overzijde van de Nederscheldestraat, stond aan de rivier een opvallend houten gebouw: de grote watermolen van de stad, die daar reeds aan het einde van de dertiende eeuw was gebouwd. Feitelijk waren het twee gebouwen met vier verschillende molens, waarin graan werd gemalen. Naar verluid trok de meelstof die hier in het water viel massa’s riviervissen aan, die de lokale specialiteit de ‘Gentse waterzooi’ beroemd hebben gemaakt. Aan de gevel aan de straatkant was aan het begin van de vijftiende eeuw een uurwerk bevestigd. Naast de molen stond de grote Braempoort, een zwaar gebouw met torens, waar ook tol werd geheven.

Wij kunnen ons een beeld vormen van hoe deze buurt er heeft uitgezien, dankzij enkele zestiende-eeuwse afbeeldingen, waarop ook het huis der De Clercqen vrij duidelijk is weergegeven. Hieruit blijkt dat dit donkerkleurige, houten hoekhuis iets uitstak uit de steeg en daarmee ruim uitzicht had op de Nederscheldestraat en de kade langs de rivier.

De Nederscheldestraat, met linksonder de watermolen en Braampoort. Schuin daartegenover het hoekhuis met het Borrestraatje, van de De Clercen. Geheel rechts, aan het water, een deel van het nog bestaande Gerard de Duivelsteen. Midden 16de eeuw
Dezelfde lokatie, enkele decennia later. Geheel rechts het Hof van St. Baafs.

Katheline Rommel heeft haar man ruim overleefd; nog in 1458 trad zij op als moeder en voogd over haar kinderen. In de hieronder afgebeelde inschrijving in de Gentse schepenregisters staat het bedrag genoteerd dat zij als weduwe jaarlijks diende te betalen voor het gebruik van een put bij het huis.

De weduwe Pieters sCleercx ende haerlieder kindre van 1 pittinc
Stadsarchief Gent, reeks 152, inv. nr. 7, fol. 93

Na haar dood werd het huis in het Borrestraatje (mede?) bewoond door de ongehuwde dochter Mergriete de Cleerc (IIb.4). In december 1465 verkocht deze aan haar broer Jacob (IIIa) twee delen van vijf van het woonhuis, onder de voorwaarde dat zij de drie andere delen in eigendom zou houden en er haar leven lang mocht blijven wonen.

Waarschijnlijk is Mergriete vóór 1484 ongehuwd, of althans kinderloos overleden en zijn haar delen van het huis collateraal vererfd op haar broers en zusters. Want in januari 1484 blijken ook de erfgenamen van haar zuster Janne delen in het huis te bezitten, die vervolgens in 1487 aan Jacob de Clerc werden verkocht, waarna deze de enige eigenaar werd. Overigens wordt dan gesproken van ‘twee huizen’, hetgeen aangeeft dat het huis is gesplitst. Jacob de Clerc en zijn vrouw Aechte de Vriese woonden zelf overigens niet hier, maar op een steenworp afstand aan de St. Jansvest.
 
Nadat Jacob en Aechte beiden waren overleden kochten hun zoons Gillis (IVb) en Pieter (IVc) in 1513 van de erfgenamen van hun jongste zuster Margriete de Cleerc (IIIa.5, getrouwd met Vincent Tournoys) delen in enkele huizen uit de nalatenschap van hun ouders. Eén van die huizen was het huis in de Borresteeg.
Hoewel de broers samen eigenaar waren, heeft voor zoveel ik weet geen van beiden er gewoond. Gillis woonde namelijk op de hoek van de St. Jacobsnieuwstraat en de Oude Beestenmarkt, tegenover de Nieuwbrug, en Pieter aan de St. Jansvest. Ook voor buurtgenoten was kennelijk niet geheel duidelijk wie eigenaar van het huis was. Zo blijkt althans uit drie elkaar op dit punt tegensprekende akten, betreffende het aanpalende pand, dat eigendom was van en bewoond werd door de edelman Anthonis van Mortaignen.

Gillis stierf in 1530, waarna diens roodververij in St. Jacobsnieuwstraat werd voortgezet door zijn zoon Pieter. Diens moeder, Gillis’ weduwe Barbara de Knibbere, betrok vervolgens het huis tegenover de watermolen. Hier is zij in 1541 overleden. In de staat van goed die na haar overlijden werd opgemaakt, wordt overigens niet meer gesproken over twee huizen, maar van één. Kennelijk was de vroegere splitsing weer ongedaan gemaakt.

Twee jaar later blijkt het huis te worden bewoond door Martin de Cleerck (Vd), een zoon van de eerder genoemde Pieter de Clercq (IVc), broer van Gillis. Maerten de Clerck was procureur voor de schepenen van gedele en kwam in december 1567 op zeer ongelukkige wijze om het leven. Hij werd omgebracht door Spaanse soldaten, bij schermutselingen na de publieke executie van enkele beeldenstormers.

Marten had een zoon en drie dochters. De zoon, Joos de Clerck, is als protestant naar Londen uitgeweken, waar hij in dienst trad van het handelshuis van zijn welgestelde neef Jan (John) van der Hofstadt. Hij stierf er, ongehuwd en kinderloos, in 1579. Nog in 1594 werden zaken betreffende diens nalatenschap geregeld, waarbij de zusters van Joos een bedrag hebben ontvangen voor diens aandeel in het huis tegenover de Watermolen.
Het is niet bekend wanneer de zusters dit oude familiehuis hebben verkocht.

Twee 19de-eeuwse prenten van De Nederschelde met de watermolen en, langs de rivier, de Nederscheldestraat. Rechts het hoekhuis met de Borrestraatje.


Bronnen (alle in het Stadsarchief van Gent):

  • Reeks 301, inv.nr. 25, fol. 91: 20 juni 1420 (aankoop door Pieter de Clerc en Katheline Rommel); een afschrift van deze akte staat in een cartularium van St. Jans [Rijksarchief Gent, Archief van Sint-Baafs en Bisdom Gent (tot eind 1801); inv.nr. 8779, fol. 61vo; kopie uit 1446.
  • Reeks 330, inv.nr. 22, fol. 208vo: 28 november 1439 (staat van goed van Pieter de Clerc)
  • Reeks 301, inv.nr. …, fol. 146: 9 dec. 1465 (verkoop van delen door Mergriete sCleercx aan haar broer Jacob)
  • Reeks 330, inv.nr. 36, fol. 451vo: 31 jan. 1484 (staat van goed van Passchier van der Guchte, echtgenote van Jhanne sCleercx)
  • Reeks 301, inv.nr. fol. 25: 29 okt. 1487 (verkoop van delen door Jan van den Guchte fs. Paesschin aan zijn oom Jacop den Cleerc)
  • Reeks 301, inv.nr. 73, fol. 96vo: 20 maart 1513 (verkoop door erfgenamen van Mergriete de Cleerc en Vincent Tournoys aan hun ooms Gillis en Pieter den Cleerc)
  • reeks 330, inv.nr. 50, fol. 245: 30 juli 1530 (Staat van goed van Gillis de Cleerc bij Barbara de Cnibbere)
  • Reeks 330, inv.nr. 59, fol. 33: 4 juli 1541 (Staat van goed, toekomend de wezen van Willem de Cleercq x Agneese Sateurn, bij het overlijden van hun grootmoeder Baerbele sCnibbers, weduwe van Gillis de Cleercq)
  • Reeks 330, inv.nr. 117, fol. 5: 21 mei 1594 (Verklaring van de (erfgenamen van) zusters van Joos de Clercq, overleden te Londen, dat zij inzake diens nalatenschap bedragen hebben ontvangen)

Terug naar boven