Tijdlijn

Familiegebeurtenissen in de periode 1795-1830

Politieke omwentelingen en financiële tegenslagen

1795Terwijl Franse legers vanuit het zuiden oprukken en stadhouder Willem V naar Engeland is gevlucht, voltrekt zich in diverse steden in de Republiek een ‘fluwelen revolutie’. In Amsterdam marcheert het Comité Revolutionair, onder aanvoering van de latere raadspensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck – een vriend van de De Clercqen – naar het stadhuis, waar het zonder verzet wordt toegelaten. Dit betekent het einde van het ancien régime en de overname van de macht door de patriotten. Naast een college van ‘provisionele representanten van het volk van Amsterdam’ wordt voor de uitvoerende macht, naar Frans revolutionair model, een vijftal comité’s ingesteld. Het zevenhoofdige Comité van Financiën telt liefst vijf doopsgezinde leden, waaronder Stephanus de Clercq (1747-1819) en diens neef Christiaan van Eeghen. Pieter de Clercq junior (1757-1805) wordt benoemd in het Comité van Koophandel en Zeevaart, maar zal daarin niet actief zijn. Dat is hij wel in het twaalfhoofdige Comité van Expeditie, om lopende zaken met de Franse troepen te behandelen.

Een aantal maanden na de omwenteling wordt een lijst van 120 personen opgesteld, waaruit het eerste democratisch gekozen stadsbestuur kan worden samengesteld. Van deze 120 bedankt echter een aantal om op deze kieslijst te komen, waaronder vier doopsgezinden “uit hoofde van bezwaaren uit hunne aangenoomen Godsdienstige beginselen voortvloeyende.” Twee van deze vier zijn Stephanus de Clercq en diens aangetrouwde neef Isaac de Neufville van der Hoop, weduwnaar van Geertruy Margaretha de Clercq (1745-1790).
1795Amsterdam telde vanouds een aantal verschillende doopsgezinde gemeenten. De grootste waren die bij ’t Lam en de Toren (waar de De Clercqen kerkten) en de iets strengere gemeente bij De Zon (waartoe o.a. de familie van Sara van Leuvenig, echtgenote van Pieter de Clercq, behoorde en waar zij als weduwe ook weer diakones werd). In dit jaar vinden verkennende gesprekken plaats om te kijken of de gemeenten kunnen fuseren. Namens ’t Lam en de Toren is één van de gecommitteerden Stephanus de Clercq, die als zoon van Pieter en Sara zijn wortels heeft in beide gemeenten. De gesprekken blijven zonder resultaat, maar zullen in 1801 worden hervat.
1796Van tevoren was bepaald dat van het college van 60 volksrepresentanten de helft, na loting, zal aftreden om te worden vervangen. Onder de nieuwe raadsleden is dit keer Pieter de Clercq junior; hij blijft representant tot in 1798. Bovendien wordt hij benoemd tot commissaris van het trekpad op Weesp, welke functie hij bekleedt tot in 1799.

Anders dan zijn oom Stephanus ziet Pieter dus geen onoverkomelijk bezwaar om zitting te nemen in het stadsbestuur, althans niet als ‘gewoon’ representant. Het presidentschap van het college rouleert echter en wanneer Pieter voor het eerst die eervolle positie te beurt valt, zijn er wel bezwaren, gezien zijn religieuze overtuigingen. Doopsgezinden huldigden namelijk het beginsel van weerloosheid, terwijl de president als een soort burgemeester ook orde moet kunnen handhaven, zo nodig met geweld. Er is daarom afgesproken dat in die gevallen twee collega representanten die taken voor hem zullen waarnemen!
1796Stephanus de Clercq koopt de zeer fraaie, nog bestaande buitenplaats Rupelmonde, aan de Vecht bij Nieuwersluis. De royale tuinen, die nog in de formele stijl zijn aangelegd, laat hij geheel nieuw inrichten naar de mode van die tijd, in de meer natuurlijke Engelse landschapsstijl.
1796Pieter de Clercq Stephanusz (1773-1830) is een compagnieschap aangegaan met Herman Gerard Hammacher, voor handel op voornamelijk de West-Indische eilanden en de Verenigde Staten, waaronder in producten als tabak en brandewijn. Na het overlijden van Hammacher in 1799 zet hij de firma geheel voor eigen rekening voort, tot de ontbinding in 1813.
1800Op een ‘Lijst der voornaamste handelshuizen van Amsterdam en Rotterdam in het jaar 1800’ wordt de familiefirma S. & P. de Clercq, makelaars in granen, vermeld als één van de vier belangrijkste Amsterdamse huizen die zaken doen op de Oostzeelanden.
1801Pieter de Clercq junior wordt opnieuw benoemd in, wat dan heet het Intermediaire Gemeentebestuur van Amsterdam, wat in 1803 overgaat in het Gemeentebestuur. In deze colleges heeft Pieter doorlopend zitting, tot zijn overlijden in 1805. Bovendien krijgt hij een aantal aanvullende functies: superintendent van het Huis der Gemeente 1801-, superintendent van de Logementen van Amsterdam in Den Haag 1801-, nogmaals commissaris van het trekpad op Weesp 1802-†, commissaris van de Hortus Medicus en de Plantage 1803-† en tot slot commissaris van de Grote Excijns 1805-†.
1801De gemeenten bij ‘t Lam en de Toren en bij De Zon onderhandelen nogmaals over een fusie. Namens ‘t Lam spreken de predikanten Ds. Willem de Vos (zwager van Pieter de Clercq Jaczn. en schoonvader van de broers Gerrit en Pieter de Clercq Szn.) en ds. Hoito Tichelaar (medelid van genootschap Tot Leerzaam Vermaak) en de diakenen Hendrik Vollenhoven (idem), Willem Bruyn (diens zoon Josua trouwde later Elisabeth de Clercq) en Pieter de Clercq junior. Namens de Zon: de predikant Arend Hendrik van Gelder en de diakenen Pieter Johannes van Leuvenig (achterneef en mede-raadslid van Pieter junior), Jacob Fock (zn. van Abraham Fock en Cornelia de Clercq, lid fa. Jacob de Clercq & Zoon) en Pieter Bel (getrouwd met een zuster van Jacob Fock, dus schoonzoon van Cornelia de Clercq, en lid van dezelfde firma). Was het door de nauwe onderlinge banden dat dit keer de gesprekken succesvol verlopen? Zij resulteren in de oprichting van de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente.
1801Slechts anderhalf jaar nadat Geertruy Margaretha de Clercq was getrouwd met de uit Grenoble (Frankrijk) afkomstige goudsmid Jean Francois Guion, zijn er ernstige huwelijksproblemen. Door een bekende laat zij zelfs een verklaring afleggen over mishandeling door haar echtgenoot en enkele maanden later eist zij scheiding van tafel en bed. Guion zou inmiddels zijn vertrokken, teruggekeerd naar Frankrijk.
In deze echtscheidingszaak laat Geertruy zich juridisch bijstaan door Mr. Johannes Kinker (1764-1845), die in haar jeugd haar buurjongen aan de Overtoom was geweest, zich had gevestigd als advocaat en inmiddels een reputatie had opgebouwd als letterkundige. Kinker heeft zelf ook een ongelukkig huwelijk en scheidt een jaar later van tafel en bed. Vervolgens leven Geertruy en Johannes gelukkig en in ‘vrijen echt’ ruim veertig jaar samen, tot Kinkers overlijden. Dit aanvankelijk niet tot genoegen van haar familie; haar broer is zelfs opgelucht dat enkele uit deze relatie geboren kinderen jong sterven, zodat de schande niet nog wordt vergroot. Later worden de familiebanden weer hersteld.
Tegenwoordig wordt Kinker beschouwd als een van de belangrijkste Nederlandse dichters en filosofen van zijn tijd.
1805Na er al zeven jaar te hebben gewerkt, wordt Gijsbert de Clercq (1778-1851) firmant van de aanzienlijke kassierderij Beck & Lodewijks en blijft dit tot december 1809. De eerste jaren deelt hij voor 1/8, later voor 3/16 in winst en verlies.
1805Gijsbert de Clercq trouwt met zijn achternicht Maria de Clercq. Met dit huwelijk verbindt de oudste en nog zeer welgestelde, doch in mannelijke lijn uitstervende tak van Maria zich met de jongste familietak van Gijsbert, welke door het debacle van Gijsberts vader in de katoendrukindustrie financieel in zwaar weer was terecht gekomen. Niet alleen blijft hierdoor een deel van het vermogen binnen de familie, ook de familieportretten zullen hierdoor in de jongste tak vererven.
1809Samen met Jan Bosch Gerritsz (1775-1835) richt Gijsbert de Clercq de kassierderij Bosch & De Clercq op. Jan is een neef van Maria Bosch, de echtgenote van Stephanus de Clercq. De compagnons houden kantoor op Herengracht 250.
1810Op de lijst van 100 Amsterdammers die in dit jaar het hoogst voor ‘de beschreven middelen en de verponding zijn aangeslagen geweest’ worden zowel Stephanus als diens zoon Gerrit de Clercq vermeld.
1811Waar Holland vanaf 1795 als Bataafse Republiek al feitelijk een vazalstaat van Frankrijk was geworden, en in 1806 als Koninkrijk Holland met koning Lodewijk Napoleon Bonaparte nog sterker onder Frans gezag was gekomen, was de zelfstandigheid in 1810 geheel verloren met ontbinding van het koninkrijk en de inlijving in het Eerste Franse Keizerrijk.
In oktober 1811 bezoekt keizer Napoleon ‘zijn’ Holland en brengt hij ook, met een groot gevolg, een bezoek aan Amsterdam. Zoals in andere steden is hiervoor, uit jonge mannen uit de gegoede Amsterdamse families, een Stedelijke Erewacht of Garde d’Honneur gevormd, die de keizer begeleiden. Een van de gardes d’honneur van de 1ste compagnie van de cavalerie is Gijsbert de Clercq.

Bovendien biedt Gijsbert in zijn huis aan de Keizersgracht huisvesting aan de edelman en diplomaat Aymard-François de Nicolaï, compte de l’Empire, een van de kamerheren van de keizer.
1811“Ziedaar de dag waarop ik begin”. Deze woorden, opgeschreven door de dan 16-jarige Willem de Clercq (1795-1844), blijken het begin van een dagboek, dat hij zeer regelmatig en zorgvuldig zal bijhouden tot zijn overlijden, 33 jaar later. Deze aantekeningen, die uiteindelijk zo’n 30.000 pagina’s beslaan, vormen een voor Nederland volstrekt uniek egodocument. Vanwege het grote historische belang is het hele dagboek digitaal beschikbaar gemaakt.
1813Pieter de Clercq Stephanusz koopt een linnenfabriek in Haarlem en gaat er wonen aan de Nieuwe Gracht. Zijn neef Willem noemt het in zijn dagboek “une maison extremement etendue [langgerekt], mais qui a un jardin superbe où on trouve beaucoup de plantes recherchées et où il y a même des vues pittoresques, une ménagerie, un bassin etc.”
Bij de koop van de fabriek zal een rol spelen dat neven van zijn echtgenote behoren tot de familie Kops die al sinds generaties een vooraanstaande positie heeft in de textielindustrie van Haarlem.
1813Jan Bosch en Gijsbert de Clercq hadden met hun kassierderij goede zaken gedaan. Willem de Clercq schrijft in zijn dagboek: “Ces deux membres de notre famille avaient toujours joui d’un credit brillant. On croyait ils gagnaient beacoup d’argent.” Nu ondervinden ze echter grote problemen, onder meer door het bankroet van een voornaam koopman die voor 80.000 gulden aan assignaties op olie als onderpand had gegeven, terwijl hij die nog moest ontvangen. Moet Bosch & De Clercq eerst de betalingen staken, spoedig blijkt een faillisement onafwendbaar.
Toch lijkt de situatie mee te vallen. Een aantal maanden later richten Bosch en de Clercq een commanditaire vennootschap onder de naam ‘Ontvang- en Betaalkas’ op en uit hun familie- en bekendenkring trekken zij enige commissarissen aan. De vader van de directeur van een concurrerende kassierderij, de Associatie Cassa, schrijft hierover: ‘[De Ontvang- en Betaalkas] schijnt een tweede Assoc. Kasse te zijn, die, zegt men, bijna alle mennisten zal bedienen.’
Hierna gaan de zaken weer voorspoedig. Van het twintigtal kassiershuizen dat Amsterdam in de jaren veertig rijk is, behoort de ‘O&B’ tot de twee voornaamste.
1813Gerrit de Clercq wordt gekozen tot commissaris (boekhouder) van het Fonds voor Weduwen van Doopsgezinde Leraaren in Holland en Westfriesland en vervult deze functie tot zijn overlijden in 1817.
1814Bovendien wordt Gerrit, zoals eerder zijn oudoom Jacob de Clercq, benoemd tot directeur van de Oostersche Handel en Reederijen, en een jaar later tevens tot commissaris van de graanhandel. Ook deze functies bekleedt hij tot zijn overlijden.
1814Vier weken na een voorspoedige bevalling van een dochter bezwijkt Anna de Clercq (1791-1814) aan “aanhoudende Koortsen”, slechts 22 jaar oud. Haar echtgenoot is Jean Brand, advocaat en later rechter en na het overlijden van zijn vader ambachtsheer van Willige Langerak en vrijheer van Cabauw en Zevender. Jean geniet enige bekendheid als dichter. Wanneer in 1824 een publicatie met Dichtstukjes van Mr. J. Brand van Cabauw verschijnt, zijn daarin diverse gedichten aan Anna opgenomen, waaronder een ‘Grafschrift van Anna’.
1816Nadat Napoleon bij Waterloo is verslagen en Willem I tot Koning der Nederlanden is uitgeroepen, wordt een prijsvraag uitgeschreven voor een nieuw volkslied. Jean Brand wint de tweede prijs met zijn inzending, die begint met de strofe “Wij leven vrij, wij leven blij / Op Neerlandsch dierb’ren grond.”
1816Pieter de Clercq Stephanusz wordt in Haarlem benoemd tot president van de Rechtbank van Koophandel.
1816De Franse overheersing heeft, met het Continentale stelsel van Napoleon, flinke schade berokkend aan veel Amsterdamse handelshuizen, ook aan de familiefirma S. & P. de Clercq. Om de handelscontacten ter herstellen en om openstaande vorderingen op handelaren te incasseren maakt de 21-jarige Willem de Clercq een reis naar handelssteden langs de Oostzee, met als eindbestemming St. Petersburg. In zijn dagboek houdt hij van deze reis een gedetailleerd verslag bij, dat hij later uitwerkt tot een publicatie. In 1962 heeft achterkleindochter Elisabeth Kluit het reisverslag uitgegeven in het boek Per karos naar St. Petersburg, dat behalve een transcriptie ook een inleiding en aantekeningen bevat.
1817-1818Gerrit overlijdt plotseling; zijn jongste zoon schrijft later hierover: “Papa was schijnbaar geheel wel opeens dood van zijn stoel neêrgevallen!” Bij het openen van de boeken blijkt al snel dat er een financieel rampzalige situatie bestaat. Gerrit had, met toestemming van zijn vader Stephanus, veel te veel van de firma S. & P. de Clercq geleend, kon echter de rente niet voldoen en de hoofdsom niet terugbetalen. Bovendien had hij een veel te grote staat gevoerd en had hij zijn boekhouding niet bijgehouden.
1818Ook de financiële positie van grootvader Stephanus, eerder goed voor “vier tonnen gouds”, blijkt zorgelijk en hij wil de familiefirma opdoeken. Dat is om verschillende redenen onmogelijk, onder meer omdat het liquideren van zo’n gerenommeerde oude firma een schandaal zou veroorzaken. Diverse familieleden geven vervolgens raad en krediet; Stephanus trekt zich terug uit de firma, kleinzoon Willem wordt het hoofd ervan en zijn oom Pieter Szn, op dat moment textielfabrikant in Haarlem, keert terug naar Amsterdam en wordt zijn associé.
1820De katoendrukkerij Overtooms Welvaren, onder leiding van Jacob de Clercq, telde in 1816 79 werknemers en zou inkomsten geven aan zo’n 200 huisgezinnen. Hoewel het al vele moeilijke jaren kende, duurde het om die reden pas tot eind 1819, begin 1820 voordat wordt besloten de fabriek te sluiten en te verkopen. Jacob verhuist terug naar de stad, waar hij gaat wonen op de Herenmarkt, bij een echtpaar waarvan de echtgenoot werkt voor de kassierderij van Jacob’s broer Gijsbert. Hier leeft hij “stilletjes van zijn rente”.
1820-1822Kort nadat Willem met het kantoor van S. & P. de Clercq verhuist uit zijn ouderlijk huis naar een eigen (huur)woning, Singel 72, blijkt hij op een vreselijke manier te zijn opgelicht door twee Brabanders. De situatie is zelfs nog ernstiger dan na het overlijden van zijn vader. Hij is bijna failliet, maar weer wordt hij door familieleden te hulp geschoten. Zo kan hij uiteindelijk in 1822, wanneer de boedel van zijn overleden moeder is geregeld, in zijn dagboek schrijven: “het geld is verloren, maar de eer is gered.”
1824Ondanks de moeilijkheden had Willem in 1820 een verhandeling geschreven over Vrijheid des Handels; een jaar later werd hij benoemd tot commissaris van de graanhandel en in 1822 volgde een Memorie over de graanhandel. Dit alles bezorgt hem een aanzienlijke reputatie, zowel aan de beurs als bij de ‘koning-koopman’ Willem I. Die laat Willem de Clercq bij zich komen “teneinde enige reden op te geven van het eerder verval des handels te Amsterdam, dan te Rotterdam en Antwerpen.” Er volgt druk overleg tussen De Clercq en de oud-minister Roëll, voorzitter van de staatscommissie die zich met de problemen van de handel bezig houdt. Wanneer in 1824 op initiatief van de koning de Nederlandse Handel-Maatschappij wordt opgericht, tot “bevordering van handel, scheepvaart, scheepsbouw, visserij, landbouw en (het fabriekswezen)”, wordt Willem als secretaris benoemd in het hoofdbestuur. Hiervoor verhuist hij met zijn gezin naar Den Haag.

Zijn broer Stephanus, op dat moment als medewerker van S. & P. de Clercq op een zakenreis naar Holstein, wordt bij terugkomst gepromoveerd tot firmant, naast oom Pieter.
1824Op een uitgeschreven prijsvraag schrijft Willem de Clercq een Verhandeling ter beantwoording van de vraag: welken invloed heeft vreemde letterkunde, inzonderheid de Italiaansche, Spaansche, Fransche en Duitsche, gehad op de Nederlandsche Taal- en letterkunde, sints het begin der vijftiende eeuw tot op onze dagen? Dit werk, online te raadplegen, wordt met een gouden erepenning bekroond door het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, de toenmalige naam van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Het is de eerste studie in vergelijkende literatuurgeschiedenis.
1830Tijdens de Belgische Revolutie van 1830 komen de zuidelijke provincies van het in 1815 gevormde Koninkrijk der Nederlanden in gewapende opstand, om zich af te scheiden. Dit betekent ook dat Johannes Kinker, die in 1817 was benoemd tot hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde en welsprekendheid aan de pas opgerichte universiteit van Luik weer, samen met zijn levensgezellin Geertruy Margaretha de Clercq, moet terugkeren naar Amsterdam.

Vervolg: tijdlijn 1831-1950 (oudste tak)

Vervolg: tijdlijn 1831-1950 (jongste tak)

Terug naar boven