Familiegebeurtenissen in de periode 1683-1794
Een Amsterdamse koopliedengeslacht ‘in bonus’
1683 | Pieter de Clercq (1661-1730) is 21 jaar oud en zijn beide ouders zijn overleden. Omdat hij zelfstandig wil gaan handelen, maar nog minderjarig is, vraagt hij bij de Staten van Holland om een ‘venia aetatis’. Met deze akte kan hij twee weken later van Aeltgen Cloribus, weduwe van Matthijs Vermande (met beiden waren er familierelaties) de winkel in Neurenberger winkelwaren overkopen, inclusief de winkelvoorraad. Dit pand, waarin hij ook zal gaan wonen, is gelegen op de Amsterdamse Nieuwezijds Voorburgwal. Vanaf dit jaar is de familie De Clercq definitief een echte Amsterdamse koopmansfamilie. |
1685 | Pieter trouwt met Cornelia Block, dochter van Laurens Block en Elisabeth van Lennep. Haar ouders behoren beiden tot de meest vooraanstaande doopsgezinde families van Amsterdam en zijn verwant aan ook andere bekende geslachten uit die kringen, waaronder: De Wolff, Van Hoeck, Van Beeck, Van Eeghen, Rooleeuw, De Vogel, Anslo, Sijen, Leeuw, Rutgers, Feitama, Looten en Van Halmael. |
1687 | Slechts twee maanden nadat hij was getrouwd met Eletta van de Rijp overlijdt Jacob de Clercq, de oudere broer van Pieter. Daarmee zijn Pieter en zijn tante Janneke de Clercq (1633/’34-1702) de enige overgebleven dragers van de familienaam. |
1689 e.v. | Niet lang na de aankoop van de winkel breidt Pieter zijn handel uit tot een succesvolle groothandel in diverse producten, vooral van/naar Zweden en Portugal, maar ook naar steden als Cadiz, Bilboa, Livorno en Smirna. Hij koopt parten in diverse schepen, om deze te reden (‘partenrederij’), sluit assuranties af voor andere kooplieden en leent aan particulieren steeds grotere sommen geld, tegen profijtelijke renten. |
1698 | Pieter wordt voor het eerst gekozen als diaken van zijn doopsgezinde gemeente en dient na de eerste termijn 1698-1703 nog eens van 1708 tot 1713. In 1718 zal hij nogmaals worden verkozen, doch dan bedankt hij. |
1699 | Met zijn gezin, dat inmiddels zes kinderen telt, verhuist Pieter naar Herengracht 94 en gaat daar geheel ‘op stand’ wonen. Het huis zal drie generaties, tot 1820, in de familie blijven. |
1700 | Hoewel Pieter en Cornelia inmiddels zes kinderen hebben, telt hun gezin alleen dochters. Ook drie eerder, jong gestorven kinderen waren meisjes. Hun tiende kind blijkt wel de ongetwijfeld langverwachte zoon, om de familienaam voort te zetten. Hij krijgt de naam Pieter en zal inderdaad volwassen worden, trouwen en kinderen krijgen. Na hem worden (naast weer een dochter) liefst vijf zoons geboren! Doch daarvan sterven er twee jong, respectievelijk twee maanden en vijftien jaar oud, en zal een derde, Laurens (1704), wel trouwen, maar op 36-jarige leeftijd kinderloos overlijden. Alleen Jacob (1710-1777) zal evenals zijn broer Pieter nageslacht krijgen, waardoor de familie met hen splits in de oudere en de jongere tak. |
1707 | In navolging van verschillende familieleden van zijn echtgenote Cornelia Block, die al sinds het midden van de 17de eeuw hofsteden aan het riviertje ’t Gein (tussen Abcoude en Weesp) bezaten, koopt ook Pieter hier een – dan nog naamloze – buitenplaats. |
1712 | Pieter wordt verkozen tot regent van het Weeshuis van de doopsgezinde gemeente, welke functie hij bekleedt tot 1716, en daarna nogmaals van 1719 tot 1723 en van 1726 tot zijn overlijden in 1730. Als diaken en regent begint Pieter een sterke familietraditie: na hem zijn er in de achttiende eeuw maar weinig jaren waarin géén De Clercq (m/v), of een aangetrouwde, in een of andere functie de doperse gemeente dient. |
1714 | Een van de kooplieden met wie Pieter regelmatig gezamenlijk handel drijft, is de eveneens doopsgezinde Egbert Thesingh, getrouwd met Eletta van de Rijp, die zo jong weduwe was geworden van Jacob de Clercq. Niet alleen sluiten Egbert en Pieter diverse malen samen bevrachtingscontracten, ook hebben zij samen belangen in schepen. Zo zijn zij getweeën de eigenaren van het fregat De Faem, dat zij hebben liggen in de haven van Zaandam. In 1714 verkopen zij het voor 31.000 gulden aan de bewindhebbers van de West-Indische Compagnie. Het wordt vertimmerd, krijgt geschut en wordt uitgerust voor een 115-koppige bemanning. De Faem zal echter slechts twee tochten naar de West-Afrikaanse kust ondernemen; in 1718 vliegt het schip tijdens een treffen met Zeeuwse lorrendraaiers (schepen voor illegale handel) in de lucht. |
omstr. 1720 | Een goede bekende van de familie, George Bruyn, wiens echtgenote een De Clercq nazaat is, neemt het ‘regte wapen’ van de familie mee van een reis naar Vlaanderen. |
1730 | Na een financieel debacle als koopman koopt Theodorus Fries, de echtgenoot van Pieters oudste dochter Cornelia de Clercq, de brouwerij De Hooiberg aan de Nieuwezijds Voorburgwal, achter de Nieuwe Kerk. Naast de daarbij horende grutmolen op het bolwerk Slotermeer legt hij een klein, maar bijzonder lusthof aan: ‘Brouwersrust’. In het Amsterdamse brouwerscollege zal Theodorus een vooraanstaande rol spelen; eerst als scriba, later als hoofdman. |
1730 | Pieter de Clercq overlijdt, 68 jaar oud. Hij laat een zeer groot vermogen na, van zo’n 1,4 miljoen gulden, doch de verdeling zal pas plaatsvinden na het overlijden van zijn weduwe, 15 jaar later. |
na 1730 | De oudste zoon Pieter de Clercq jr. (1700-1757) legt een geslachtsregister aan, naar een voorbeeld in de familie van zijn grootmoeder Elisabeth van Lennep. In dit register noteert Pieter de geboorten, huwelijken en sterven van alle nazaten van zijn ouders, zowel in mannelijke als in vrouwelijke lijn. Het register is tot in de twintigste eeuw bijgehouden. |
1743 | De zaken van schoonzoon/zwager Theodorus Fries als brouwer in De Hooiberg gaan slecht. Telkens moet hij grote leningen aangaan, waaronder bij zijn schoonfamilie. Toch gaat Theodorus uiteindelijk failliet en vlucht hij naar Vianen, een bekende vrijplaats voor personen die zich aan de justitie wilden onttrekken. Daar zal hij zes jaar later ook overlijden. (N.B. De Hooiberg wordt in 1864 gekocht door Gerard Heineken, die deze brouwerij vervolgens met heel wat meer succes exploiteert… ) |
1745 | Na het overlijden van Cornelia Block wordt het grote vermogen dat haar man had bijeengebracht, ruim 1,4 miljoen gulden, verdeeld onder de acht overgebleven kinderen. De oudste zoon Pieter erft de buitenplaats aan ’t Gein, die hij de naam Vredelust zal geven. |
1748 | Jacob koopt, eveneens aan het Gein en niet ver van Vredelust, een van de grootste buitenplaatsen in deze omgeving, genaamd Driemond. Deze was een eeuw eerder aangelegd door Gerbrant Anslo, oudoom van moeder Cornelia Block. Jacob behoudt Driemond tot 1770. |
1750 | Als eigenaar van Vredelust wordt Pieter de Clercq benoemd tot buurtmeester van Weesperkarspel, het baljuwschap waarbinnen een deel van het Gein gelegen was. Het is een hoofdzakelijk financieel-administratieve taak, waaronder inning van de belastingen en de registratie van verkoop van land en huizen. In 1750, het jaar waarin Pieter is aangesteld, moeten de buurmeesters echter ook zorgen voor huisvesting, hooi, stro, brood en dergelijke voor de troepen die van staatswege door hun gebied trokken. Onverdeeld gelukkig met de hem toegevallen eer is Pieter overigens niet, want reeds na enkele maanden verklaart hij dat hij zich “wegens drukte met het buurtmeesterschap niet meer [kan] bemoeien”. Broer Jacob zal de functie van buurtmeester bekleden van 1752 tot 1763; Pieters gelijknamige zoon van 1770 (het jaar waarin hij Vredelust erft) tot 1772 en nog eens van 1776 tot 1777. |
1752 | Jacob de Clercq wordt benoemd tot directeur van de Oostersche Handel & Reederijen, een organisatie die in 1689 was opgericht om de belangen van de reders en handelaren in de Oostzeehandel te behartigen. Ook het toezicht over de Amsterdamse korenbeurs valt onder de verantwoordelijkheden van de directie. Liefst 22 jaar blijft Jacob directeur, tot hij in 1774 wegens zijn “toeneemende jaaren en aanhoudelijke zwakheid” zijn positie opgeeft. |
1753 | Het overlijden van Geertruijd Margaretha Verbrugge, de eerste echtgenote van Jacob en de moeder van zijn kinderen, wordt in een troostdicht bezongen door Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789). Zeven jaar later schrijft zij ook een troostdicht voor Joanna de Clercq, wegens het overlijden van haar man, de doopsgezinde predikant Bartholomeus van Leuvenig. Van Merken, bevriend met de familie De Clercq, was de belangrijkste en meest beroemde Nederlandse dichteres en toneelschrijfster (‘de vrouwelijke Vondel’) van de achttiende eeuw. Beide gedichten worden later opgenomen in haar meest succesvolle publicatie: Tot nut der tegenspoeden (1762). |
1759 | Tijdens een reis door Europa bezoekt de Zweedse geleerde Bengt Ferrner (1724-1802) ook Nederland. Een aantal keren is hij daarbij te gast bij Jacob de Clercq en andere familieleden, zowel binnen als buiten de stad. Ferrner geeft hiervan aardige beschrijvingen in zijn reisdagboek. |
1760 | Cornelia de Clercq (1729-1801) is getrouwd met haar achterneef Jan van Eeghen, die in dit jaar echter op slechts 31-jarige leeftijd overlijdt. Cornelia zet de zaken van haar echtgenoot voort en zal vele jaren, tot haar kinderen oud genoeg zijn, leiding geven aan de familiefirma Van Eeghen. Het handelshuis Van Eeghen bestaat nog altijd en is, als een van de oudste familiebedrijven van Nederland, lid van de exclusieve groep ‘Hénokiens‘ |
1762 | Pieter dC curator Kweekschool |
1763 | In het seizoen 1763-’64 volgt de 16-jarige Stephanus de Clercq (1747-1819), evenals zijn één jaar jongere neef Pieter de Clercq Jacobsz (1748-1802), natuurkundige colleges bij Benjamin Bosma, op de woensdagavonden van 18 tot 20 uur. Maria Bosch, later de echtgenote van Stephanus, volgde in de jaren 1765-’66 en 1767-’68 de speciale colleges voor dames. |
1767 | Jacob de Clercq neemt met zijn zwager Gijsbert Antwerpen Verbrugge en een bevriende predikant het initiatief voor de oprichting van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen. Nog altijd bestaat de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen, sinds 1861 gevestigd in een pand aan het Rokin en sinds 2017 met het predicaat ‘Koninklijk’. |
1769 | Nadat Pieter de Clercq (1731-1807) al een aantal jaren onder eigen naam handel heeft gedreven, sluit hij dit jaar met zijn 15 jaar jongere broer Stephanus een compagnie, voor de commissiehandel in granen. Dit is het begin van het handelshuis P. & S. de Clercq, dat (later onder de naam S. & P. de Clercq) met pieken en dalen een kleine honderd jaar zal bestaan. |
1770 | Pieter de Clercq Jacobsz (1748-1802) trouwt met Agatha Stockelaar. Het huwelijk wordt gesloten in de kerk van Nieuwer-Amstel (nu Amstelveen), omdat Agatha in deze ambachtsheerlijkheid woont. Haar drie jaar eerder overleden vader bezat hier, aan wat nu de Amstelveenseweg is, nabij de Overtoom en aan de achterzijde uitkomend op de Schinkel, een zeer grote katoendrukkerij, genaamd Het Toorentje. Deze was voortgezet door Agatha’s moeder; er zijn echter geen zoons om het bedrijf voort te zetten. Daarom neemt Pieter de directie over. Hij maakt zich het ambacht eigen en houdt voor het verkrijgen en mengen van kleuren recepten bij in twee bewaard gebleven cahiers. Van Agatha Stockelaar is eveneens een aantal schriften bewaard gebleven, met tekeningen van haar hand. Volgens overlevering is zij echter, door een ongeval, blind geworden. Zij sterft ook jong, nog vóór haar 28ste verjaardag, in 1781. |
1772 | Twee jaar nadat hij de buitenplaats Duinlaan in de heerlijkheid Bennebroek heeft gekocht, vraagt Jacob de Clercq (1710-1777) toestemming om hier de duin voor zijn koepel weg te laten graven, zodat hij van daaruit uitzicht over de Leidsevaart (zo’n 400 meter verder) zal verkrijgen. |
1774 | In het geslachtsregister dat zijn vader was begonnen, schrijft Stephanus de Clercq (1747-1820) een inleiding, waarin hij opschrijft wat hij wist (o.a. na wat oude familiepapieren te hebben bekeken en ook navraag te hebben gedaan bij een oude nicht) over het voorgeslacht van de familie. |
1779 | Bij de afwikkeling van de nalatenschap van Jacob de Clercq wordt melding gemaakt van een eigen door wijlen den gemelden heer Jacob de Clercq getekend handschrift onder het huisraad ook door zijn Ed. begrepen geworden, zijne orgels, verrekijkers en mathematische of physische instrumenten, koetsen, verdere rijtuigen, paarden en toebehoren, tekeningen en prenten en wat verder tot de imboedel behoort. |
1782 | Pieter de Clercq junior (1757-1805) trouwt met de Friese Isabella Stinstra. Het is het tweede huwelijk tussen de families: in 1766 was Isabella’s oom Willem Stinstra gehuwd met Cecilia de Clercq (1743-1820). Omdat bijna altijd daar wordt getrouwd waar de bruid vandaan kwam, werd dat eerdere huwelijk voltrokken in Amsterdam en trouwen Pieter en Isabella in Harlingen. Isabella (of: Iebeltje) verschijnt op de plechtigheid in een prachtige Friese trouwjurk van gebloemd zijde, inclusief een Friese muts met grote luifel en gouden oorijzer, alsook een beugeltas van dezelfde zijde en een gouden beugel en haak. Deze trouwjurk en toebehoren zijn bewaard gebleven, nog in heel goede conditie en geschonken aan het Fries Museum. |
1783 | Economisch en anderszins gaat het steeds slechter in de Republiek, wat resulteert in een tegenstelling tussen Orangisten (aanhangers van de stadhouder) en de patriotten, die bestuurlijke hervormingen willen. De De Clercqen zitten overtuigd en actief in het kamp van de patriotten. Heren uit de kringen van welgestelde Amsterdamse patriotten richten in 1783 de Vaderlandsche Sociëteit op, een genootschap voor gelijkgestemden. Tot de eerste leden behoren Pieter de Clercq junior (1757-1805), zijn neef Pieter de Clercq Jacobsz (1748-1802) en diens zwager Willem Stinstra, gehuwd met Cecilia de Clercq. Daarnaast zijn neven (Pieter en Christiaan van Eeghen, Pieter Stadnitski) en diverse goede vrienden lid. Na de mislukte revolutie van 1787 werd de Vaderlandsche Sociëteit verboden, om door te gaan als ‘kunstlievend genootschap’ Doctrina et Amiticia. Maar enkele jaren later zullen vele leden van dit genootschap een belangrijke rol spelen bij de politieke omwentelingen. |
1784-1785 | Pieter de Clercq junior is medeoprichter van de afdeling Amsterdam van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Deze nog bestaande vereniging was enkele maanden eerder opgericht in Edam en streeft naar individuele en maatschappelijke ontplooiing, door zich bezig te houden met zaken die het algemeen belang dienen, zoals onderwijs, ontwikkeling en maatschappelijke discussie. Amsterdam is de eerste plaatselijke afdeling en Pieter is daarvan vanaf het begin secretaris. Zelfs wordt hij gevraagd om zitting te nemen in het algemene hoofdbestuur, maar daarvoor bedankt hij. |
1785 | Pieter junior neemt in de familiefirma, makelaars in granen, de plaats over van zijn vader en hij wordt de compagnon van zijn oom Stephanus. De naam van de firma wordt daarmee, naar anciënniteit, veranderd in S. & P. de Clercq en het kantoor verhuist naar Stephanus’ adres: Herengracht 94. |
1785 | Met de katoendrukindustrie gaat het steeds slechter. Pieter de Clercq Jacobsz schrijft een brief aan zijn jeugdvriend Pieter van Winter waarin hij hem vertelt over de situatie in zijn drukkerij en uitlegt dat er hij er niet werkelijk van kan bestaan. Van Winter was kort daarvoor benoemd tot bewindhebber van de Vereenigde Oostindische Compagnie en Pieter informeert of zijn vriend hem wellicht kan helpen aan een betrekking bij de compagnie. |
1785 | Omdat patriotten van mening zijn dat het volk zichzelf dient te kunnen beschermen en pas vrij is wanneer het zichzelf wapent, worden her en der zogenaamde vrijkorpsen opgericht, met zelfbenoemde officieren. Hoewel doopsgezinden vanouds het beginsel van weerloosheid voorstaan, wordt Pieter de Clercq Jacobsz (1748-1802) kapitein van de compagnie van de burgerwacht in zijn wijk in Nieuwer-Amstel. Op 15 augustus vindt een grote ceremonie plaats dat veel publiek trekt, waarbij na diverse militaire manoeuvres Pieter als kapitein het vaandel van zijn compagnie krijgt overhandigd. In een publicatie wordt alles uitvoerig en nauwkeurig beschreven. |
1787 | De bekende aanhouding bij Goejanverwellesluis van Wilhelmina van Pruisen, de vrouw van stadhouder Willem V, gebeurt op het hoogtepunt van de strijd tussen de Patriotten en Orangisten. Naar aanleiding van dit incident schiet Frederik Willem II, koning van Pruisen en broer van Wilhelmina, te hulp en eist genoegdoening (satisfactie) van het gewest Holland. Hij stuurt een groot leger van 20 à 30.000 goedgetrainde Pruisische soldaten naar de Republiek om in de rebellerende steden de rust te herstellen. Vrij moeiteloos rukken de troepen op richting Amsterdam, om de stad te belegeren. Wel wordt op een aantal plaatsen strijd geleverd, waaronder bij Amstelveen en aan de Amstelveenseweg, richting de Overtoom. Juist dat laatste gebied valt onder het militaire commando van Pieter de Clercq Jacobsz. In bewaard gebleven brieven van Pieter aan het Amsterdamse Comité van Defensiewezen lezen we hoe hij voorbereidingen heeft getroffen voor de confrontatie met de Pruisen. De patriotse troepen moeten echter al snel capituleren, waarna tot overmaat van ramp de Pruisische bevelhebber, de hertog van Brunswijk, zijn hoofdkwartier vestigt in de katoendrukkerij en het woonhuis van Pieter. Wanneer de Pruisen enkele weken later weer vertrekken naar Berlijn, plunderen zij Pieters bezittingen, welke schade wordt berekend op liefst 20.000 gulden. |
1788 | Een jaar nadat de patriotten zijn verslagen en het stadhouderlijk gezag was hersteld, brengt Willem V een bezoek aan Amsterdam. Onderdeel van het bezoek is een rondtocht buiten de stad, waarbij de plaatsen worden bezocht waar strijd was geleverd en waar de Pruisen gelegerd waren geweest. Hierbij wordt ook, met een heel gevolg, een bezoek gebracht aan de katoendrukkerij van Pieter de Clercq Jacobsz. Na vertrek blijkt iemand uit de hofhouding in het kantoor van Pieter een kaart te hebben achtergelaten waarop het beleg van Amsterdam is ingetekend. Na suggestie van een bevriende relatie besluit Pieter een kopie van de kaart te laten maken, om deze met een begeleidende brief op te sturen aan George Washington, de eerste president van de Verenigde Staten. Vanwege diens geslaagde onafhankelijkheidstrijd tegen de Engelsen is Washington de grote held van de Nederlandse patriotten. Pieters brief is bewaard gebleven en bevindt zich in de Washington Papers in de Amerikaanse National Library. |
1790 | Eerder hadden Pieter de Clercq junior en Isabella Stinstra twee zoontjes verloren, maar in 1788 en 1790 zijn weer twee jongens geboren, waarmee het voortbestaan van deze tak verzekerd lijkt. Was dit de aanleiding om de schilder Wybrand Hendriks de opdracht te geven drie generaties De Clercq levensgroot, op een doek van 1,5 x 2 meter, welhaast als een dynastie te portretteren? |
1790 | Pieter de Clercq junior maakt een reis naar Engeland, om te zien of de doelstellingen en werken van de Mij. tot Nut van ’t Algemeen kunnen worden geëxporteerd. Vanuit Londen schrijft hij dat er weinig kans is om het Nut bij de Engelsen ingang te doen vinden, “omdat de hoofdbedoelingen [ervan] niet zozeer met hunne smaak instemde.” Van zijn reis schrijft Pieter een verslag, dat inmiddels verloren is gegaan, maar nog in 1815 de ronde doet in de familie. ‘Neef’ Willem de Clercq (1795-1844) schrijft er dan over in zijn dagboek: “Eene reisbeschrijving, niet zoo als wij die nu zouden doen, bestaande in een allernaauwkeurigste optelling van t geen gezien werd. Hetgeen dit journaal belangrijk maakt, zijn de naïve vergelijkingen met voorwerpen alhier en de verwondering over zekere gebruiken, die nu zelfs al hier gevonden worden. ‘T was in 1790. Tempora mutantur.” |
1792 | Als firmant naast zijn vader Stephanus en neef Pieter junior wordt Gerrit de Clercq (1771-1819) opgenomen als lid van de familiefirma S. & P. de Clercq. |
1793 | Met de teloorgang van de katoendrukkerij kan Pieter de Clercq Jacobsz zijn kinderen geen zekere toekomst bieden. Zoon Hendrik (1776-1851), die al op jonge leeftijd interesse had voor de landbouw, maakt een drastische keuze. Een aantal verwanten (neven Van Eeghen en Stadnitski) en vrienden vormen de ‘Club van Zes’, of ‘The Holland Land Company’, een combinatie van kooplieden die een gigantisch speculatief avontuur zijn begonnen en in de Amerikaanse staten New York en Pennsylvania zeer uitgestrekte landerijen hebben verworven, om te ontwikkelen en in plots te verkopen. Hendrik de Clercq is slechts 17 jaar oud wanneer hij, met een aantal stuks vee, de grote oversteek maakt en zich vestigt in het pioniersgehucht Cazenovia, ‘up state’ New York. Hier zal hij uiteindelijk een stuk bos kappen en ontginnen tot een boerderij. Uit zijn huwelijk met Mary Ledyard spruit de nog bloeiende Amerikaanse tak van de familie. |
1794 | Waar eerder al diverse andere katoendrukkerijen failliet zijn gegaan, ziet ook Pieter de Clercq Jacobsz zich gedwongen om de deuren van zijn grote fabriek Het Toorentje te sluiten. De gebouwen worden verkocht, om te worden afgebroken. Slechts enkele dagen eerder hebben echter twee bevriende kooplieden een nabijgelegen katoendrukkerij gekocht. Zij deden dit als administrateurs van het door hen opgerichte ‘Fonds van negotie ter instandhouding en voortzetting van katoendrukkerij Overtooms Welvaren’. Hun doel was het behoud van de “huishoudens van fatzoenlijke lieden en daar neevens de menschen, die onder hun weleer de kost voor deeze fabriek gehad hadden.” Welbeschouwd is dit dus een werkgelegenheidsproject. Pieter wordt aangesteld tot directeur en brengt zijn afkokerij aan de Amstelveenseweg in, ter verhuur. Hij en de administrateurs zijn de belangrijkste aandeelhouders. De meeste andere aandelen worden verkocht aan familieleden en vrienden. Pieter blijft directeur tot zijn overlijden in 1802 en wordt opgevolgd door zijn zoon Jacob. Van Overtooms Welvaren is een groot aantal ontwerptekeningen, deels in een stalenboek, bewaard bleven die tonen welke dessins hier (en vermoedelijk eerder al op Het Toorentje) aan het einde van de achttiende en begin negentiende eeuw werden gedrukt, niet alleen op katoen, maar ook op papier. Deze ontwerpen, een “vrijwel uniek document van de katoendrukkerij in Nederland”, zijn door nazaten geschonken aan het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. |
Vervolg: tijdlijn 1795-1830