19de eeuw – 21ste eeuw: verspreiding
De periode van het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw was een overgangsfase in de geschiedenis van de Nederlanden, van Republiek naar Koninkrijk. Maar ook in onze familiegeschiedenis waren er wezenlijke veranderingen.
Sinds de vlucht uit Vlaanderen waren de De Clercqen vrijwel exclusief werkzaam geweest als kooplieden, handelend in producten als textiel, as, graan en zout. In deze periode kozen zij echter ook voor andere beroepen. Eerst in de jongste tak, waarvan voornoemde Pieter de Clercq Jaczn in de jaren 1770 van zijn schoonfamilie een grote katoendrukkerij heeft overgenomen. Hij werd in dit beroep opgevolgd door zijn zoon Jacob (1773-1827), die in 1820 echter de poorten van de fabriek moest sluiten. Meer succes had diens broer Gijsbert de Clercq (1778-1851); deze richtte in 1805 een kassierderij op (Bosch & De Clercq, later de Ontvang- en Betaalkas), die uitgroeide tot een van de belangrijkste van Amsterdam en waarvan nazaten tot het einde van de eeuw in de directie zaten. Weer een andere broer, Hendrik (1776-1850) was in 1794, op 17-jarige(!) leeftijd, naar Amerika geëmigreerd, om er een bestaan op te bouwen als landbouwer. Hij werd de stamvader van een nog bloeiende Amerikaanse tak.
Van de oudere takken waren wel de meeste leden nog lid van de familiefirma S. & P. de Clercq, makelaars in granen. Deze werd in 1800 nog gerekend tot de vier belangrijkste Amsterdamse huizen, handelend op de Oostzee. Pieter de Clercq Szn (1773-1830) was korte tijd textielfabrikant in Haarlem, maar na het overlijden van zijn broer keerde hij terug naar Amsterdam, om hem als firmant op te volgen. Diens neef en medefirmant Willem de Clercq (1795-1844), de bekendste telg van onze familie, trok zich in 1824 uit de inmiddels zieltogende firma terug. Door koning Willem I werd hij aangesteld tot secretaris van de Nederlandsche Handel Maatschappij, waarvan hij later directeur-secretaris werd. Ook in andere zin brak Willem met een traditie: in 1831 verliet hij de doopsgezinde gemeenschap, waarvan zijn voorouders zo lang vooraanstaande lidmaten waren geweest. Hij sloot zich aan bij de Waalse gemeente, die deel uitmaakte van de Nederlandse Hervormde Kerk, en werd voorman van de christelijke Réveilbeweging. De leden van de huidige oudste tak van de familie, afstammelingen van Willem, hebben dan ook voornamelijk het hervormde geloof beleden.
In de loop van de negentiende eeuw kozen de jongere generaties De Clercq voor een steeds grotere variëteit aan beroepen. Hendrik de Clercq (1815-1898), uit de jongste tak, werd bijvoorbeeld directeur-eigenaar van een fabriek van ‘veerkrachtige gom’ (caoutchouc). Diens oudere broer Gijsbert de Clercq junior (1810-1849) wilde geneesheer worden en studeerde daarvoor in 1837 (cum laude) af aan de Universiteit van Utrecht. Daarmee was hij het eerste familielid in ruim drie eeuwen, dat een academische graad behaalde. Daarbij zij overigens aangetekend dat in de 17de en 18de eeuw slechts zeer weinig doopsgezinden een universitaire studie hebben gevolgd. Zes jaar later was het Gijsberts verre neef Gerrit de Clercq (1821-1857), die in Leiden de graad van meester in de rechten behaalde. Aanvankelijk werd hij advocaat, maar hij eindigde zijn korte (en nog veelbelovende) carrière als secretaris van de Nederlandse Handel Maatschappij, de functie die eerder ook zijn vader Willem had bekleed.
De keuze voor nieuwe beroepen bracht met zich mee dat, geleidelijk aan, de familie wegtrok uit de hoofdstad. Waren de De Clercqen sinds het einde van de 17de eeuw vrijwel uitsluitend woonachtig geweest in Amsterdam, halverwege de 19de eeuw hadden de meeste telgen hun woonplaats elders. Zo was Gijsbert geneesheer geworden in Zutphen en besloot zijn vader Gijsbert senior zijn oude dag te genieten in het nabijgelegen Voorst. Van de oudste tak koos Stephanus de Clercq (1826-1886) voor een bestaan als herenboer, waarvoor hij in 1848 grond kocht in het, eveneens Gelderse, Heerde. Toen die onderneming mislukte, kocht hij een aantal jaren later landerijen in de dan juist drooggevallen Haarlemmermeer. Nakomelingen wonen en werken daar tot op de dag van vandaag, op landgoed De Olmenhorst. Toch nam Stephanus’ loopbaan een andere wending; behalve herenboer werd hij vooral bestuurder: dijkgraaf van Rijnland en directeur van de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij, waarvoor hij woonde in achtereenvolgens Haarlem, Leiden en Voorschoten. Twee van zijn broers werden bankier: Carel Eduard de Clercq (1832-1882) was medeoprichter van de Haarlemsche Bankvereeniging Teding van Berkhout & De Clercq, Gideon Jeremias de Clercq (1828-1896) werd directeur van de Nederlandsch-Indische Handelsbank en vestigde zich in Hilversum, dat zich in de 19de eeuw ontwikkelde tot een soort deftig forensendorp voor Amsterdamse zakenlieden.
Veel verder weg trok Frederik Sigismund Alexander de Clercq (1842-1906); na een opleiding tot militair geneeskundige ging hij naar Indië en had daar een boeiende loopbaan. Begonnen als officier van gezondheid voor het Oostindische leger, eindigde hij als resident van achtereenvolgens Ternate en Riouw.
Kijken we naar de beroepen van de familieleden in de afgelopen dertig jaar, dan zien we een brede waaier van professies. Een greep: fruitteler, hoofdambtenaar op een ministerie, museumdirecteur, hoofd afdeling 19de eeuwse schilderkunst veilinghuis Christie’s, cameravrouw/regisseuse, CEO van een groot bedrijf in Kenia, historicus, eigenaar van een groothandel in bouwmaterialen, journalist, keel-, neus- en oorarts, paardenfokker, venture capitalist, business consultant, huisarts, directeur van een assurantie makelaarskantoor, fysiotherapeute, management consultant, algemeen directeur Integraal Kankercentrum Amsterdam, constructeur Stork/Bronswerk, directeur energiebedrijf, doopsgezind predikante, architect, marketing manager, advocaat, oefentherapeute Mensendieck, diëtiste, directielid Microsoft, informatiemanager, filmer, fotograaf.
Met op dit moment 76 naamdragers De Clercq zijn we geen grote familie. De leeftijdsverdeling is als volgt: jonger dan 18 > 21 personen, 18 tot 65 jaar > 45 personen; 65 jaar en ouder > 10 personen. Ruim een derde van hen woont in het buitenland: in België (2), Duitsland (1), Oostenrijk (1), Zwitserland (4), Engeland (4), Frankrijk (4), Verenigde Staten (8), Nieuw Zeeland (2) en Kenia (1).
Deze aantallen zijn overigens exclusief de in 1794 afgesplitste Amerikaanse tak; voor zover deze tak in kaart is gebracht, telt die momenteel 55 naamdragers De Clercq.