Brouwersrust (ook: De Hooiberg) op het bolwerk Slotermeer te Amsterdam
Gesticht in 1731 door Theodorus Fries (1683/84-1750), gehuwd met Cornelia de Clercq (1687-1753)
Theodorus Fries was niet een man die zich snel uit het veld liet slaan. In 1727 was hij als koopman op de Oostzee op grootse wijze failliet gegaan, met een schuld van ruim 274.000 gulden, in die tijd een gigantisch bedrag. Hij sloot een akkoord met zijn schuldeisers, waaronder De Clercqen, leden van zijn schoonfamilie, en beloofde hen 10% terug te betalen. Er was dus een tekort van bijna een kwart miljoen!
Toch had hij de moed niet verloren, want in het voorjaar van 1731 kocht hij voor 70.000 gulden de brouwerij De Hooiberg aan de Nieuwezijds Voorburgwal, met alle toebehoren, waaronder een mouterij. Hij was niet in staat de koopsom te voldoen, maar verklaarde voor de schepenen dat hij de vorige eigenaar de eerstkomende vijf jaar 5000 gulden per jaar zou betalen, daarna indien hij dat wilde een groter bedrag. Vervolgens leende hij, andermaal, van zijn schoonfamilie grote bedragen, waaronder van zijn schoonmoeder Cornelia Block, wed. Pieter de Clercq, liefst 30.000 gulden en van zijn zwagers Pieter en Laurens de Clercq ieder 7.500 gulden.
Waarschijnlijk had hij deze leningen nodig voor verbouwingen. Bij de brouwerij hoorde een grutmolen met werkhuis, woonhuis, loods, schutting en beplanting, alles op stadsgrond aan het eind van de Anjeliersstraat aan de Schans, op het Anjeliersbolwerk, ook wel bolwerk Slotermeer geheten. Dit bolwerk – of althans het grootste deel daarvan – huurde Fries van de stad, voorlopig voor acht jaar. Aan de noordkant van de molen, verborgen achter de hoge heg van de tuin, liet hij een mouterij bouwen. Toen deze gereed was, kon de mouterij, die tot nog toe aan de Voorburgwal gelegen was en waar de Hooiberg in de gevel stond,veranderd worden in een pakhuis.
Maar Theodorus Fries plannen strekten nog veel verder. Vooruitlopend op de enorme winsten, die zijn brouwerij hem zou moeten opleveren, legde hij op het bolwerk aan de westkant van de molen een lusthof aan, dat zijn weerga in Amsterdam niet zou kennen, met speelhuizen, fonteinen, beelden, grotwerken enz. Twee tekeningen van Reinier Vinkeles van omstreeks 1770 geven daarvan een goed en aantrekkelijk beeld.
Wij zien er als hoofdelementen een groter en een kleiner speelhuis en twee vijvers. Verder een tuin met gazons en een prieel – dat mogelijk niet het enige was – en twee toegangspoortjes. De architectuur van het grote speelhuis is klassiek, met geblokte hoekpilasters. Het geheel is rijk gelardeerd met beeldhouwwerk. Op de kroonlijst van het gebouw staan een putto en drie vazen. Buiten de vijvers gunt de tekenaar ons het gezicht op een groep kindertjes op pedestal, geplaatst in het midden van een gazon, een beeld op pedestal naast een prieel, en twee hermen met borstbeelden opgesteld tegen de omheinende haag. Het belangrijkst zijn de fonteinsculpturen aan het hoofd van de vijvers. De fontein in de nabijheid van het hoofdspeelhuis is de voornaamste en verrijkt met sculptuur. De andere vijver, waarover een brug loopt, bezit eveneens een rijk gesculpteerd fonteinstuk, dat we op de rug zien. Aangenomen wordt dat dit alle werken zijn van de gerenommeerde beeldhouwer Ignatius van Logteren.
De verbouwingen en verfraaiingen moeten in een razend tempo zijn gerealiseerd. Want al een halfjaar later was alles op de lusthof gereed om er ook gasten te ontvangen en te genieten van de rust die deze plek bood. Dit blijkt uit een gedicht van Theodorus Fries, dat hij schreef voor de verjaardag van zijn schoonmoeder. Het bevindt zich in ons familiearchief. Hieronder volgen de inleiding en enkele citaten:
Brouwersrust
Tuinzang op het 64ste Verjaaren
van mijne dierbaare Moeder
Cornelia Block, weduwe van mijn zaligen Vader Pieter de Clercq
Gevierd in Amsterdam dan 7den van Oogst-maand in ’t 1731ste Jaar
[…]
Mij lust in ’t stille Brouwer-rust
ontlast van noodelooze zorgen
Te zingen in den vroegen morgen
Terwijl de daauw de bloemen kust
Ik doel op geen geringe dingen
Maar op de heerlijkste stof
En zal, O God, tot uwen Lof
van uwe groote goedheid zingen
[…]
Hier zit ik in de groene lommer
Gerust op een bank of stoel
Dan Hooghart in al ’t stad-gewoel
omringt van zorgen, angst & kommer
De tuin, hoe klein in zijn begrip
Geeft overvloed van schoone vruchten
Geen overdaad doed ons hier zuchten
’t Is alles net van stip tot stip
Maar ’t allermeest kan mij behaagen
Dat ik zie aan de rechter zij
Mijn moolen, stal & mouterij
en ruimte, om graanen op te draagen.
Zoodat ik daaglijks ’t nut & zoet
als ’t mijn beroep maar wil gelengen
Kan lieffelijk te zamen mengen
en zingen vrolijk van gemoed
Schoon het hier eenzaam schijnd te weezen
Nochtans ben ik hier in ’t gemeen
Nooit minder eenzaam, dan alleen
Hier vind ik keur van uitgeleezen
Vernuften, die in mijn rijm of proos
(Naar ’t mijn verkiezing kan bekooren)
De harten trekken door onze ooren
[…]
Zie hier scans van het verjaarsdicht van Theodorus Fries, dat hij overigens ondertekende met het anagram ‘O hoe fris de rust!’.
Hoe lyrisch als Fries zich hier ook heeft uitgelaten, toch kende ook deze onderneming geen gelukkig einde. Al vanaf 1736 waren er tekenen van financiële problemen. Steeds wist Fries geld te lenen, niet alleen op zijn eigen naam, maar ook op dat van zijn vrouw. In februari 1743 was de geldnood echter zo nijpend, dat hij zelfs verschillende voorwerpen van zilver ging belenen bij een familielid. En uiteindelijk bood dit ook geen soelaas; later dat jaar is Fries voor een tweede maal failliet gegaan. Weer bleven vele schuldeisers achter, met een totale vordering van ruim 225.000 gulden… En weer waren daarbij leden van zijn schoonfamilie, waaronder Cornelia Block met haar zuster Sara Block, samen voor liefst 86.665. Aan zijn eigen echtgenote Cornelia de Clercq was Fries 40.000 gulden schuldig, het gehele bedrag dat zij bij haar huwelijk van haar vader had meegekregen. De brouwerij en alle opstallen op het bolwerk werden, met toebehoren, geveild. Maar daarmee kon slechts een deel van de schuld worden voldaan. Het al eerder verkochte zilver en de geveilde meubelen wist Cornelia Block voor haar dochter terug te kopen.
Theodorus Fries heeft dit alles van een afstand gevolgd. Hij was uitgeweken naar Vianen, een beruchte vrijplaats, waar allen die zich aan de justitie wilden onttrekken een toevlucht zochten. Daar heeft hij nog een aantal jaren gewoond en op 17 maart 1750 is hij er gestorven.
Literatuur:
I.H. van Eeghen, ‘De brouwerij ‘De Hooiberg’’, in: Jaarboek Amstelodamum 50 (1958) 46-97