Buitenplaatsen

Beek en Hoff, aan het Gein

Eigendom van Jan Stadnitski (1702-1758) en zijn echtgenote Sara de Clercq, van 1752 tot 1762.
Later, van 1797 tot 1816, van Pieter de Clercq junior (1757-1805) en zijn erfgenamen.

Bouwheer van deze buitenplaats zal zijn geweest Michiel Block (1635-1670), die hier in 1667 wordt vermeld als eigenaar. Het Gein was voor hem zeer bekend terrein: de gronden waarop hij de plaats aanlegde, grensden aan die van ’t Block, de buitenplaats die al eerder was gesticht door zijn vader Pieter Adriaensz Block (1543/4-1669). Bovendien was zijn echtgenote Alida Anslo een dochter van Gerbrant Anslo, die in 1642/’43 het majestueuze en nog iets noordelijker aan het Gein gelegen Driemond had gesticht.
Overigens was Michiel een oom van Cornelia Block (1667-1745), de echtgenote van Pieter de Clercq (1661-1730).

Michiel en Alida hadden twee kinderen: een zoon Pieter (1660-1733) en een dochter Abigael Block (1667-1721). Pieter erfde ’t Block, Abigael de dan nog naamloze buitenplaats daarnaast. Zij trouwde met Pieter Pzn. van Beeck (1660-1734), die de plaats verder uitbreidde, zodat het uiteindelijk behalve de buitenplaats ook twee boerderijen, met in totaal ongeveer 73 morgen (ruim 70 hectare) land omvatte. Hij was het ook die de plaats haar uiteindleijke naam gaf.

In 1712, een jaar na het overlijden van de auteur, verscheen de eerste druk van Lukas Schermers Poëzy. Hierin vinden we op pag. 189 het hofdicht Beekenhof, hofsteede van den Heere Pieter Pietersz. van Beek, een gedicht van tien strofen, ieder van zeven regels. Het is helaas weinig beschrijvend, maar hieronder een selectie van enkele regels:

Hier blaast het wintje de eelste geuren
Der bloemen ons in ‘t aangezicht
Waar voor de hoofsche Nardus zwicht,
Hier blinken duizende koleuren,
[…]
Alwaar de beekjes hunne stroomen
Afdryven met een zoet geruis,
Daar men, door ‘t lieflyk gedruis
Der hooggetopte lindeboomen,
Al zachjes wordt in slaap gesust;
Terwijl de geitjes, heel gerust,
Op hunnen wachthont voor geen dreigend onheil schroomen.

Eiziet, hoe gloejen deeze roozen,
Hoe lacht de purpre tuinmoerel,
Hoe streelt de zon den muskadel
De perziken en abrikoozen,
De wintjes schudden van hun blaân,
Den morgendaau, hoe sierlyk staan
De boogaartappelen aan hunnen takken te bloozen.
[…]
Wat vreugde kan men hier ontfangen,
‘t Zy w’ op een wagen door het zant,
Naar ‘t lommerrijke ‘s Gravenlant
Heen stuiven, ‘t zy wy vreugdezangen
Verheffen op den Gainschen vliet,
In ‘t speeljacht, of met ‘t angelriet
De spartelbaarsjes uit den vollen vyver vangen.


Toen Pieter Pzn van Beeck in 1734 stierf, had hij niet alleen zijn echtgenote, maar ook hun enige zoon en diens echtgenote overleefd. Er waren dus geen rechtstreekse erfgenamen. Bij testament had Pieter daarom veel van zijn familieleden rijkelijk bedeeld. De buitenplaats Beek en Hoff werd op die manier eigendom van twee van zijn achternichten, de ongehuwde zusters Janneke en Christina van Erpecum. Maar omdat Janneke niet lang daarna overleed, kwam het bezit in zijn geheel toe aan Christina (1716-1762).

Nu gebeurde iets interessants. Christina woonde aanvankelijk in Amsterdam, maar heeft vervolgens Beek en Hoff betrokken als haar hoofdwoning. Blijkens de transportregisters verkocht zij echter in 1752 de buitenplaats aan Jan Stadnitski (1702-1758), die getrouwd was met Sara de Clercq (1699-1770), een verre nicht die zij in 1743 had benoemd tot haar enige en universele erfgenaam. In de transportakte werd de plaats omschreven als de hofstede, genaamd Beek en Hoff, met zijn huizing, stalling, wagenhuis, twee boerenhuizen, schuren, drie hooibergen, tuinmanshuizing en wagenknechtshuisje, orangerie en schuitenhuis. Ondanks deze verkoop is Christina ‘haar’ Beek en Hoff blijven bewonen; zij is er in 1762 ook overleden. Vermoedelijk verkocht zij de plaats om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. En wisten Jan en Sara dat uiteindelijk haar nalatenschap toch aan hun zou toevallen.

Of Jan en Sara ook zelf, als logées, gebruik hebben gemaakt van hun hofstede, is niet bekend; ruimte was er waarschijnlijk voldoende. Maar het is ook mogelijk dat zij zelf inmiddels eigenaar waren van een andere, nog onbekende buitenplaats. Want nadat Christina in 1762 was overleden werd, nog vóór de verdeling van haar nalatenschap, Beek en Hoff van de hand gedaan. Een van de twee daarbij horende boerderijen werd verkocht aan een zekere Gerrit van Coesant, de buitenplaats met de tweede boerderij aan Teunis Groenewoud, een Amsterdamse slager.

Vijf jaar later, in juni 1767, werd het oorspronkelijke geheel verder opgedeeld. Teunis Groenewoud verkocht namelijk de buitenplaats, met een klein stuk land (ongeveer 2 hectare), maar hij behield de boerderij. Dit 17e-eeuwse gebouw, van het type langhuisboerderij, bestaat nog altijd, onder de naam Groenewoud. Het is een rijksmonument. In gevelankers staat ‘1676’ geschreven.

De hofstede werd eigendom van Abraham Arent van der Meersch (1720-1792), hoogleraar wijsbegeerte en godgeleerdheid aan het Remonstrants Seminarium te Amsterdam. Deze verkocht het plaatsje in 1783 voor slechts 4.100 gulden aan zekere Nicolaas Bernard Hooghart.

In 1797 kwam Beek en Hoff terug in familiebezit, toen de hofstede door Hooghart voor 5.600 gulden werd verkocht aan Pieter de Clercq junior (1757-1805). Daarmee was deze (na Driemond en Vredelust) de derde buitenplaats langs het Gein, die door onze familie als lusthof is gebruikt.

Kennelijk vond Pieter dat de oppervlakte van Beek en Hoff wel erg klein was geworden, want in 1800 verwierf hij de aan de noordzijde grenzende landerijen van de gewezen buitenplaats Westergeijn (voorheen ’t Block). Deze plaats was in 1735 door de familie Block van de hand gedaan, waarna zij in verval was geraakt. In 1772 was de plaats eigendom geworden van de hoger genoemde slager Teunis Groenewoud, die vervolgens het herenhuis heeft laten slopen. Van diens schoondochter kocht Pieter de Clercq junior, voor 3.900 gulden, een partij weiland en moesland, zijnde de grond van de geweezen hofstede Westergeijn, met deszelfs koetshuis, paarden, stallingen, tuinmanswoning en verdere getimmerten, alsmede alle de boomen, voor en ter breete van de geheele geweezen plaats op de Dijk staande en wijders nog drie kampen weiland, groot omtrend zes morgen.

Een aardige beschrijving van een feest op Beek en Hof vinden we in een van de brieven die Pieter de Clercq jr. schreef aan zijn vriend en mede-raadslid Johan Huydecoper, heer van Maarsseveen en Neerdijk (1769-1836). Het gaat om het huwelijk van zijn oudste dochter Maria de Clercq (1783-1821) met haar achterneef Gijsbert de Clercq (1778-1851) in 1805:

Dank voor Uwe genegen felicitatie met het Huwelijk van mijne geliefde oudste dochter, dit Huwelijk is Zaterdag voor 8 dagen voltrokken. Zij trouwden te Amsterdam, reeden om 1 uur met de kleijne koets na Buyten – ik was met de grootste vriendin van haar, de jonge juffrouw van Eeghen, er bij geweest als getuige – om 11½ uur reed ik na buiten en daar ontvingen wij de naaste Famille op de Bruyloft, ten 3½ uur aan Tafel en de vrienden die nog na de stad of de Vecht moesten gingen om 7 uur weg, de overige zijn allen gebleeven. Onder de maaltijd had de Bruidegom gezorgd voor Muziekanten – na ‘t diner gingen wij wat wandelen, etc. Ten 9 uur wierden de lampions opgestoken op beide de plaatsjes [Beek en Hoff en het gewezen Westergeijn?], te 9½ uur een Collation waar wij de fatsoenlijke Buuren bij vroegen; dit maakte dat aan dezelfde tafel daar ‘s middags 29 persoonen gezeeten hadden ‘s avonds 34 waaren. Om 11½ uur aan ‘t wandelen door de laan die ook met lantaarns geïllumineerd was. Ten 12 uur wierd ‘t vuurwerk, dat juist voor Beek & Hoff tussen de weg en ‘t Geijn was geplaatst, afgestoken en duurde ½ uur; de Broeder van de Bruidegom [Jacob de Clercq Pzn., 1773-1827] had dat bezorgd. Wijl er ook wat watervuurwerk was kon men de aanschouwers aan wederzijde goed zien en ik jok niet als ik zeg dat er wel 2000 [sic!] waaren, wel 25 schuitjes waaren in ‘t Geijn en aan de overzijde stonden de lieden als op een Amphitheater. ‘t Weer was zeer gunstig, de muziek bestond uit 8 blaasinstrumenten die over ‘t water een aangenaam geluid opleverden.
De vraag van UEd. zal natuurlijk zijn in welke kamer heeft zulk een tafel voor 30 of meer menschen kunnen staan? Ik antwoord – de Billard is weg genomen en die kamer met witte muuren zijnde, is door De Vries te Weesp zeer gratieus versierd geweest met guirlandes en 
[onleesbaar] van groen loof met bloemen in overvloed – elk vond dat alles wel voldaan heeft – dat ons lief was. Zondags middag zijn wij gaan touren en hebben te Vreeland thee gedronken, dat ook zeer aangenaam was.
De heer van der Bergh van Over Holland  had de goedheid om mij twee fraaije annanaschen present te zenden en de overige fruiten hadden wij zelf, waardoor het dessert zeer wel gestoffeerd was. De volgende Zondag hebben wij aan alle domesticque ook bruiloft gegeeven als wanneer zij ook met 35 aan dien tafel hebben gedineerd. 
[…]

Slechts enkele maanden na het schrijven van deze brief stierf Pieter de Clercq jr., vrij plotseling en tamelijk jong, nog vóór zijn ouders. Toen zijn weduwe Isabella Stinstra in 1808 bovendien het nabijgelegen Vredelust kocht uit de nalatenschap van haar schoonvader, bleef zij toch nog enige tijd de zomers doorbrengen op Beek en Hoff, tot de verkoop ervan in 1816.
In de advertentie werd deze als volgt omschreven: Eene zeer aangename welgelegene en welgesitueerde HOFSTEDE, genaamd Beek en Hof, met deszelfs Heeren Huizinge, Tuinmans Woning, Koetshuis en Stalling, Orangerie, Chinesche Tent, Goudvischkom, Engelsch Plantsoen, Moes- en Broeituinen, enz. enz. groot twee Morgen doch voetstoots, staande en gelegen aan de Westzijde van het Geyn, onder Weesper-Karspel.

Terug naar boven