Documenten betreffende de voorouders in de negentiende eeuw
Overlijdensbericht van Pieter de Clercq junior (1757-1805)
Op 12 dec. 1805 schreef Pieter de Clercq junior aan een vriend: “Zondag ochtend uit de kerk komende kreeg mij de koorts beet en ik moest direct na bed.” Nog geen twee weken later was hij overleden. De begrafenis in de Nieuwe Kerk, op 30 december, vond ’s avonds plaats, zoals toen gebruikelijk bij de deftige burgerij. Pieter had als ‘Raad’ zitting in het Amsterdamse gemeentebestuur en was dus een min of meer publieke figuur.
Wensdicht voor Stephanus de Clercq (1747-1820) en Maria Bosch, van hun huispersoneel op Rupelmonde, 1807.
Op 22 augustus 1807 vierden Stephanus de Clercq en Maria Bosch hun 37,5-jarige bruiloft op hun buitenplaats Rupelmonde, aan de Vecht bij Nieuwersluis. Ter gelegenheid hiervan is een gedrukte wensdicht gemaakt door Hoege Hoegen, Johannes Coenraad Dihl, Adriana Soumain, Sofia Ripe en Anna Baars, het huispersoneel van Rupelmonde.
Het gehele gedicht is hier te downloaden.
Dagboek van Willem de Clercq (1795-1844), bijgehouden van 1811 tot 1844
De hier getoonde omslagen en schriften in de kast vormen grofweg 1/3de van het totale dagboek
‘Voilà le jour par où je commence’ (Ziedaar de dag waarop ik begin). Met die woorden opende in 1811 de dan zestienjarige Willem de Clercq het dagboek dat hij regelmatig zou blijven bijhouden tot zijn dood in 1844. Deze ‘Particuliere aanteekeningen’ zouden uiteindelijk zo’n 30.000 pagina’s beslaan. Niet alleen door de enorme omvang, maar ook door de veelzijdige inhoud wordt dit dagboek beschouwd als een unieke bron, één van de belangrijkste Nederlandse egodocumenten van de negentiende eeuw.
Willem was makelaar in granen, later secretaris en directeur van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, dichter en improvisator, literatuurhistoricus en een van de Nederlandse woordvoerders van de religieuze opwekkingsbeweging van het Réveil. Hierdoor had hij een vooraanstaande positie in het maatschappelijke leven van zijn tijd. Bovendien was Willem een toegewijde echtgenoot en vader.
Al deze aspecten hebben hun neerslag gevonden in zijn dagboek. Minutieus documenteerde Willem er zijn leven in: de geschriften die hij las, de theatervoorstellingen en godsdienstoefeningen die hij bijwoonde, de gesprekken die hij voerde, de nieuwtjes die hij vernam, de reizen die hij maakte en zeker ook wat er in hem omging.
Vanwege het belang voor de Nederlandse geschiedschrijving zijn alle dagboekbladen compleet gescand, getranscribeerd en digitaal doorzoekbaar gemaakt, een project waaraan tal van personen en instellingen meer dan twintig jaar hun bijdrage hebben geleverd.
Het dagboek kan worden geraadpleegd op de website van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis.
Kasboek betreffende de jaarlijkse uitdeling voor koffie- en theegeld aan de bewoonsters van het Oudevrouwenhuis uit het legaat van Janneke de Clercq weduwe B. van Leuvenig, 1820-1887
Janneke de Clercq (1695-1771) was getrouwd met Ds. Bartholomeus van Leuvenig, die 22 jaar, van 1716 tot 1738, haar doopsgezinde gemeente bij ’t Lam en de Toren was voorgegaan als leraar (predikant). Ze was al op hoge leeftijd en sinds twee jaar weduwe toen zij in 1761 werd gekozen tot diakones en bovendien tot regentes van het Oudevrouwenhuis van die gemeente.
Dit Oudevrouwenhuis was sinds 1687 gevestigd in de Elandsstraat, maar werd in 1765 verplaatst naar een nieuw en groter onderkomen in de Kerkstraat.
Deze nieuwbouw was grotendeels gefinancierd uit een groot legaat van 20.000 gulden van het kinderloze echtpaar Izaak Ackersloot en Maria van der Kindert. De laatste was een achternicht van de De Clercqen en Janneke’s broer Pieter de Clercq (1700-1757) was executeur testamentair van de nalatenschap geweest, waardoor ook de portretten van het echtpaar in de familie waren terechtgekomen.
Het jaar 1765 waarin het nieuwe onderkomen in gebruik werd genomen, was het laatste jaar waarin Janneke actief was als regentes. Toch bleef zij op andere manier met het gesticht verbonden. Op 30 januari 1765 heeft zij namelijk een testament opgemaakt, waarin zij bepaalde dat uit haar nalatenschap een som van “500 ponden sterling, actiën in de Bank van Engeland” moest worden gereserveerd voor haar doopsgezinde gemeente. Met als nadrukkelijke bestemming om de jaarlijkse inkomsten daaruit te besteden “voor Coffij en Theegeld, ten behoeve van de oude vrouwen, aan de welke om de drie maanden naar portie daarvan gegeven kan worden, na goedvinden van de Regenten en Regentessen van het gemelde huis.”
En zo geschiedde, zelfs meer dan honderd jaar. Zo blijkt uit het bewaard gebleven kasboekje waarin de uitdelingen uit haar legaat zijn ingeschreven, over de jaren 1820 tot 1887.
Prijsverhandeling van Willem de Clercq (1795-1844), 1824
In 1824 schreef Willem de Clercq op een uitgeschreven prijsvraag een Verhandeling […] ter beantwoording van de vraag: welken invloed heeft vreemde letterkunde, inzonderheid de Italiaansche, Spaansche, Fransche en Duitsche, gehad op de Nederlandsche Taal- en letterkunde, sints het begin der vijftiende eeuw tot op onze dagen? Dit werk werd met een gouden erepenning bekroond door het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, en wordt over het algemeen gezien als het eerste werkelijke werk van vergelijkende literatuurwetenschap ter wereld.
Op de website van De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren is een integrale uitgave van deze verhandeling te vinden, evenals overigens een aantal andere werken van Willem.
Album amicorum van Gijsbert de Clercq junior (1810-1849)
Dit album amicorum (‘vriendenboek’) van Gijsbert de Clercq bevat 32 velletjes met tekeningetjes, gedichtjes en tekstjes, die hij in de jaren 1829-1837 ontving van familieleden en vrienden. De eerste werden gemaakt toen Gijsbert op het punt stond om het ouderlijk huis te verlaten, om in Gouda Latijn en Grieks te studeren, ten behoeve van zijn latere medicijnenstudie. De laatste dateren uit het jaar dat hij in Utrecht promoveerde tot medisch doctor. De vellen werden door hem bewaard in een fraai groenen foedraaltje met goudopdruk.
Oorkonde betreffende de opening van het Noordzeekanaal en de haven te IJmuiden, 1876, waarbij ook Stephanus de Clercq (1826-1886)
In 1864 werd Stephanus de Clercq benoemd tot één van de directeuren van de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij, opgericht om een kanaal aan te leggen tussen de Noordzee en Zuiderzee. Met de bouw van dit kanaal, het Noordzeekanaal, werd in 1865 begonnen, onder leiding van ingenieur Justus Dirks.
Na tien jaar graven was het enorme project gereed; op 1 november 1876 werd het kanaal geopend. Stephanus was hierbij natuurlijk aanwezig; behalve directeur van de AKM was hij sinds 1871 tevens dijkgraaf van Rijnland, Nederland’s grootste waterschap, waaronder ook deze regio viel. Stephanus medeondertekende de fraaie bijhorende oorkonde. Koning Willem III nam het kanaal feestelijk in gebruik met een stormachtig boottochtje vanaf de sluizen van IJmuiden.
Enkele jaren later was ook de Oostelijke Handelskade gereed en beschikte Amsterdam over een goed uitgeruste kade waar grote stoomschepen konden aanleggen. De haven telde internationaal weer mee en Amsterdam beleefde zijn Tweede Gouden Eeuw.
Oorkonde voor Frederik Sigismund Alexander de Clercq (1842-1906), wegens zijn benoeming tot Ritter II. Classe roter Adler-Orden von Preussen, 1889
In het archief van onze stichting bevindt zich een band met daarin bijeengebonden diverse officiële bescheiden betreffende de loopbaan van Frits (FSA) de Clercq (1842-1906) in Indië. Hieronder zijn stukken betreffende zijn aanstelling in diverse functies (uiteindelijk werd hij regent van achtereenvolgens Ternate en Riouw), maar ook deze oorkonde uit 1889, betreffende zijn benoeming tot ridder tweede klasse in de ‘roter Adler orden’, door de koning van Pruissen.
Etnographische beschrijving van de West- en Noordkust van Nederlandsch Nieuw-Guinea, door Frederik Sigismund Alexander de Clercq, 1893
Met een aantal publicaties heeft ‘Frits’ de Clercq naam gemaakt als etnograaf. Tot die titels behoort beslist ook het lijvige boekwerk Etnographische beschrijving van de West- en Noordkust van Nederlandsch Nieuw-Guinea, dat hij maakte in samenwerking met J.D.E. Schmeltz en verscheen in 1893. Het bevat 42 gekleurde platen en 51 tekstillustraties. Een exemplaar is gedigitaliseerd door de Getty Institute en kan aldaar online worden ingezien.
Diverse van de hierin beschreven objecten had Frits verzameld, meegenomen naar Nederland, en geschonken aan wat nu het Volkenkundig Museum te Leiden heet en zijn op de website van dit instituut online te bekijken.